Dr. Seuss’ The Lorax en de Perfectie van de Techniek

The Lorax:

They say I’m oldfashioned and live in the past.
But I think sometimes progress progresses too fast.

The Lorax is een kinderboek van Dr. Seuss uit 1971. Het jaar daarop verscheen er een geanimeerde televisiespecial gebaseerd op dat boek. Het verhaal gaat over de Onceler, een uitvinder, die op een bepaald moment in aanraking komt met de Truffula trees waarvan het gebladerte geschikt wordt geacht om een Thneed te maken. De Thneed beantwoordt aan everyone’s need. Op het moment dat de Onceler een van deze bomen omhakt, verschijnt de Lorax uit de boomstronk. De Lorax voert het pleit voor de bomen en verzoekt de Onceler om de bomen niet om te kappen.

Het verhaal wat zich in de televisiespecial van 25 minuten ontvouwt is een perfecte illustratie van de gedachten die Friedrich Georg Jünger grotendeels in Die Perfektion der Technik en ook deels in Maschine und Eigentum ontwikkeld. We zullen in dit stuk de gedachten van Jünger schetsen en vervolgens een nadere reflectie geven van The Lorax aan de hand van de gedachten van Jünger.

Wie was F. G. Jünger?

F. G. Jünger is de minder bekende broer van Ernst Jünger. Beiden hebben zich tijdens de Eerste Wereldoorlog vrijwillig aangemeld om deel te nemen aan de oorlog. Tijdens deze oorlog raakte F. G. Jünger ernstig gewond en gedurende een aantal jaar werd hij verpleegd in verschillende ziekenhuizen, alwaar hij de tijd en gelegenheid had om verschillende denkers te lezen. Alvorens zich met Die Perfektion die Technik bezig te houden, publiceerde hij een aantal gedichtenbundels en enkele artikelen in een aantal tijdschriften waaronder Widerstand waar hij zelf in de redactie zat.

Die Perfektion der Technik en Maschine und Eigentum, die na de Tweede Wereldoorlog gebundeld werden uitgegeven, vormen een analyse van het wezen van de techniek. Nadat de industriële revolutie in Engeland was begonnen, is Duitsland een van de landen waar de techniek zich het meest liet gelden.

De filosoof Alfred North Whitehead schrijft daar in 1925 over (Science and the Modern World, p. 139, eigen vert.):

… het volledig zelfbewuste besef van de macht van professionalisme in kennis in al haar departementen, en de manier waarop je professionals produceert, en het belang van kennis voor de vooruitgang van technologie, en van de methodes waarmee je abstracte kennis kan koppelen met technologie, en van de grenzeloze mogelijkheden van technologische vooruitgang, – het besef van al deze zaken was voor het eerst volledig verkregen in de negentiende eeuw; en van alle verschillende landen, voornamelijk in Duitsland.

F. G. Jünger was als Duitser dus in goede gelegenheid om een beschouwing op het wezen van de techniek te schrijven. Een beschouwing die zeker ook getekend is door zijn ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog, waar de soldaten met ieder fluitsignaal werden afgeslacht door de machinegeweren. Een beschouwing op de twee wereldoorlogen vormt een aanhangsel bij Die Perfektion der Technik in de gebundelde editie.

De utopische verwachtingen van de techniek en de technische organisatie

The World If/How Society Would Look/Imagine the World Without-meme bron

Wat zou er gebeuren als politiek de technische vooruitgang niet zou vertragen? Een bekende meme toont ons een utopisch beeld van hoe de wereld eruit had kunnen zien als bepaalde groepen niet moeilijk zouden doen, bepaalde gebeurtenissen niet plaats hadden gevonden, bepaalde ideeën niet werden aangehangen. Op de afbeelding van deze meme valt onmiddellijk de sterke aanwezigheid van technologie op: we zien gerobotiseerde honden, zwevende auto’s en magneetzweeftreinen die we vandaag vooral uit Japan kennen. De koppeling tussen technologie en utopie is een van de zaken waar Jünger op wijst. We denken dat techniek ons meer kan brengen dan wat zij vermag, maar: “Wie zijn hoop vestigt op de techniek – en hoop impliceert een anticipatie op de toekomst – moet tot het besef komen dat hij van de techniek mag verwachten wat binnen haar mogelijkheden ligt, en niets anders. (p. 27).” Er zijn twee utopische gedachten met betrekking tot techniek die we vanuit Jünger nader zullen beschouwen.

Allereerst is daar het idee van de vrije tijd: het idee dat de techniek ervoor zal zorgen dat de mens minder werk te doen heeft. Wijdverspreid was de angst van economen in zijn tijd dat de mens zou gaan in de richting van een werkweek van slechts 4 uur per dag, want de techniek zou toch zorgen voor het automatiseren van de arbeid! Wat doet de mens dan met de tijd die ze overhoud in de week?! Wij weten inmiddels beter: de techniek zorgt niet voor minder, maar juist voor meer verplichtingen als het gaat om werken. De Tweede Kamer heeft recent zelfs een motie aangenomen om een voltijdbonus in te stellen: de huidige krapte op de arbeidsmarkt moet aangepakt worden door mensen een zetje te geven om méér in plaats van minder te werken. Jünger voorzag reeds dat we niet moesten verwachten dat de techniek ons werk uit handen neemt, omdat een technisch apparaat altijd ontstaan is binnen een technische organisatie.

In 1958 verscheen er een essay van Leonard Reed over de totstandkoming van een potlood. Dat essay vormt een perfecte illustratie van het punt dat Jünger maakt over de technische organisatie. Het essay dient als een verdediging van de vrije markt, maar verraadt de aanwezigheid van de globale technische organisatie.

Het essay is geschreven vanuit het perspectief van een potlood. Het potlood wil een genealogie geven van de processen waardoor het potlood tot stand is gekomen. Wij denken misschien te weten hoe een potlood wordt gemaakt, maar, zegt het potlood, “ik ben een mysterie. (eigen vert., p. 4).” De genealogie van het potlood begint vervolgens bij een boom, die moet worden gekapt, in stukken worden gehakt en verscheept. Het potlood vertelt over de vele handen die betrokken zijn bij dit proces en bij het maken van de apparaten die nodig zijn om dit proces tot stand te brengen. Het potlood vertelt over de materialen die uit de natuur getrokken moeten worden om het ‘lood’ (want feitelijk gezien is het geen lood) te verzorgen wat in het potlood komt te zitten. Het potlood vertelt over de machinerie die in de fabrieken is geplaatst om het potlood zo te snijden en schaven en bakken dat het voldoet aan de wensen van de consument die later in de winkel staat en zoekt naar een potlood om woorden in een essay te onderstrepen. Het proces waarbij die machines worden gemaakt vergt wederom ontelbaar veel mensen en zo ontstaat er een stamboom van het potlood waarbij de handen en materialen die hierbij betrokken zijn niet meer zijn te tellen. Het potlood vertelt over de onzichtbare kracht die dit alles tot stand brengt waarmee de onzichtbare hand van Adam Smith in herinnering wordt gebracht. Het potlood beargumenteert dat het alleen tot stand kon komen door de werking van de vrije markt, omdat alle mensen die betrokken waren bij dit proces niet bezig waren met het potlood zelf maar met een onderdeel van het proces. Het potlood ontkracht daarmee het idee dat er, om een potlood te maken, een centraal gecoördineerd plan zou zijn. Als blijkt dat een simpel potlood slechts tot stand kan komen in een vrije markt, houdt het potlood ons voor, dan moet dit toch al helemaal gelden voor producten die complexer zijn dan een potlood?

De gebreken van de vrije markt vormen geen onderwerp voor dit stuk, maar het zal later duidelijk worden dat de technische organisatie die nodig is om de vrije markt mogelijk te maken de lofrede enigszins tempert. Reeds vanaf het prille begin binnen deze genealogie komt de technische organisatie om de hoek kijken. Het gaat over de saws, trucks en other gear nodig om de boom te vellen. Het gaat over mining, making of steel en het verfijnen van dat staal tot saws en motors. Het gaat over de wijze waarop de bomen are shipped en vervolgens worden vervoerd middels flat cars, rails, railroad engines en communication systems. Het gaat over de molen die motors nodig heeft en energie van de Pacific Gas & Electric Company hydroplant. De fabriek komt aan bod met machinery die na inflatiecorrectie in 2022 meer dan 40 miljoen dollar kosten. Het ‘lood’ van het potlood is een samenstelling van onder andere grafiet dat ook uit de grond moet worden getrokken. Bij het samenstellen van het lood is er weer sprake van numerous machines en een verhittingsproces van meer dan 1000 °C. Ook een stukje metaal moet uit de grond worden gehaald en de gum bevat materiaal uit Indonesië. Los van Indonesië bestaat de reis die gemaakt moet worden om een potlood te maken uit de staten Californië, Oregon en Missisippi maar ook de landen Sri Lanka en Italië worden genoemd in deze genealogie. Kortom: het materiaal voor een potlood wordt op verschillende plekken op deze aardkloot buitgemaakt om vervolgens immense afstanden af te leggen en daarna door middel van apparaten en machines in elkaar te worden gezet. Apparaten en machines, die zelf ook weer een schakel vormen in dit hele proces. Die vervlochtenheid is wat Jünger bedoeld op het moment dat hij spreekt over ‘technische organisatie’.

Het essay over het potlood spreekt over “miljoenen mensen die een hand hebben gehad in mijn ontstaan. (eigen vert., p. 7).” De technische organisatie gaat daarom inderdaad niet gepaard met minder werk, maar juist met meer werk. De belofte dat techniek ons minder zou laten werken wordt door dit essay met een lofrede op de vrije markt goed onderuit gehaald. Jünger stelt het zelf zo: “Er bestaat geen technisch fabrikaat dat niet raakt aan de hele technische organisatie, geen bierfles die en geen kostuum dat niet de hele organisatie veronderstelt (p. 30).”

Een tweede verwachting wat betreft de techniek die niet wordt waargemaakt volgens Jünger is de vermeerdering van rijkdom. Het heersende idee is dat technische vooruitgang ons rijk heeft gemaakt. We hoeven geen bron te citeren om te wijzen op het algemeen aanvaarde idee dat we specifiek in Nederland en algemeen in het Westen leven in welvarende, ofwel rijke landen. Hoe vaak horen we wel niet de frase: “Hoe kan het dat in een welvarend land als Nederland dit of dat gebeurt?” Een aanname die hierachter verscholen gaat is dat voldoende middelen ook betekent dat er sprake is van rijkdom, maar Jünger wijst erop dat we dan niet begrijpen wat rijkdom is.

Jünger maakt op dit punt een onderscheid tussen ‘hebben’ en ‘zijn’. Nederland heeft voldoende middelen en daarom kan er gezegd worden dat Nederland rijkdom ‘heeft’, maar het is maar de vraag of Nederland ook rijk ‘is’. Rijk ‘zijn’ heeft volgens Jünger betrekking op “oorspronkelijke rijkdom, een surplus aan vrijheid dat bij bepaalde mensen opflakkert. Rijkdom en vrijheid zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden, zo nauw dat ik elk soort rijkdom kan beoordelen naar de mate van vrijheid die erin besloten ligt. (p. 33).” Analoog aan rijkdom kan armoede bestaan in een ‘niet-hebben’ en ‘niet-zijn’. Wie niet-heeft kan zijn, wie heeft kan niet-zijn, maar wie niet-is kan niet zijn. Het is dus mogelijk om armoedig te zijn en tegelijkertijd in materiële welvaart te verkeren, maar wie armoedig is kan nooit rijk zijn. Tevens is het mogelijk om rijk te zijn en tegelijkertijd weinig te hebben, maar wie rijk is kan niet armoedig zijn. Wat we hebben kan ons ontnomen worden, maar ook worden vergaard. Wat we zijn kan niemand krijgen noch ontnemen.

Als we deze begrippen voor ogen hebben, kunnen we de vraag beantwoorden of techniek rijkdom schenkt. Wat is de reden dat voor het potlood bepaald materiaal uit Indonesië gehaald moet worden? Het ontbreekt op de plek waar het potlood wordt gemaakt. Een gebrek is een teken van armoede. Het potlood uit het essay van Reed wordt nog in Amerika gemaakt, maar zoals we kunnen lezen op de site van pencils.com is de productie van het potlood grotendeels naar Azië verplaatst. Het is immers goedkoper om een potlood te produceren in landen waar de lonen laag zijn: de lage prijzen van een potlood zijn geen reden om van rijkdom te spreken, maar eerder over armoede. Gebrek en de wil om zaken goedkoper te maken zijn redenen om productieprocessen te optimaliseren en rationaliseren. Op het niveau van de technische organisatie is “[e]lke daad van rationalisering […] het gevolg van schaarste. (p. 36).” Dit is waarom Jünger spreekt over verpaupering. Verpaupering die inherent is aan de technische organisatie.

De belofte van vrije tijd en de belofte van rijkdom worden dus niet waargemaakt door de techniek. Sterker nog: verpaupering is volgens Jünger inherent verbonden aan de techniek.

Wat vermag een technische organisatie?

Dit punt wordt nader uitgewerkt door te kijken naar wat een technische organisatie vermag. Een organisatie veronderstelt zaken die georganiseerd moeten worden, die dus zelf ongeorganiseerd zijn. Wanneer het ongeorganiseerde in overvloed aanwezig is, hoeft er niets georganiseerd te worden. We kunnen dit illustreren aan de hand van de film The Lorax uit 2012, die eveneens op het boek uit 1971 is gebaseerd. Deze film heeft de backstory van de Onceler uitgebreid en bepaalde elementen uit de oorspronkelijke fictie nader ingevuld. Waar in het boek uit 1971 en de animatie uit 1972 een verdord landschap wordt geschetst, heeft hier een uitvinder de taak op zich genomen om schone lucht te verkopen in een stad die compleet artificieel in stand wordt gehouden. Normaliter is zuurstof ten overvloede beschikbaar, tenzij je gaat duiken of de ruimte gaat bezoeken. Door de vervuiling en verdorring van het landschap is het echter nodig om zuurstof ook aan te bieden op het moment dat je op het land bent. Hier is iets wat overvloedig was, zuurstof, schaars geworden waardoor de noodzaak ontstond om deze schaarste te organiseren. Hetgeen wat ontstaat om de schaarste te verdelen, is een technische organisatie.

Jünger: “Het kenmerk van zulke deficiëntie-organisaties is dat ze niets voortbrengen en vermeerderen. Ze putten de bestaande rijkdom alleen maar uit en verrichten die taak des te beter naarmate ze rationeler zijn ingericht. (p. 39).” Verderop: “Technisch gezien is de meest rationele organisatie de allerbeste, dat wil zeggen de organisatie die de grootste consumptie mogelijk maakt, want hoe rationeler ze is, des te onverbiddelijker maakt ze schoon schip met het voorradige. (idem.).” De technische organisatie is dus gericht op ongeorganiseerde schaarste die op een rationele wijze verdeeld moet worden. Jünger zal er op wijzen dat hier geen kritiek tegen de ratio an sich wordt geformuleerd, maar dat het hier een specifieke vorm van de ratio, te weten de technische, betreft.

De sfeer die een machine oproept is door de verpaupering die inherent verbonden is met de technische organisatie een sfeer van honger. Jünger wijst op de gebieden waar de zware industrie zich heeft gevestigd en benoemt hoe sterk deze gebieden een opslokkende, hongerige sfeer met zich meebrengen. De technische organisatie is niet alleen inherent verbonden met verpaupering, doordat ze de schaarste almaar schaarser maakt spreekt Jünger over de roofbouw van de aarde. “Onze techniek is gekenmerkt door een nietsontziende, almaar opgevoerde roofbouw. En dat – die roofbouw – is het enige dat zij mogelijk maakt en tot ontplooiing laat komen. (p. 42).” De technische organisatie is een proces van verpaupering en van roofbouw en daardoor verbonden met verwoesting. Hoe efficiënter, ofwel rationeler, de machines waar de technische organisatie zich van bediend, hoe sterker de roofbouw om zich heen grijpt. Een machine die meer kan produceren, is immers een machine die meer kan verteren en dus verwoesten. Waar de verwoesting optreed, moeten natuurgebieden worden beschermd. Op dat moment is het al te laat: “De uitbreiding van museale collecties is daarom een teken dat er vernietigingsprocessen aan de gang zijn. (p. 44).” Geen Natura2000 gebieden zonder dat elders de technische organisatie de biodiversiteit aan het afbreken is.

Wanneer we vragen wat een technische organisatie vermag, dan stemt het antwoord somber en pessimistisch dat de technische organisatie slechts kan bijdragen aan verpaupering en dat ze roofbouw pleegt op de aarde.

Techniek en dode tijd

De randvoorwaarde van de mechanica is gelegen in wat Jünger dode tijd noemt. De klok en het rad zijn de figuren die ten grondslag liggen aan de dode tijd. De klok is zelf een raderwerk die de tijd meet. Het gaat hier om een tijd die identiek aan zichzelf verstrijkt: elk uur is gelijk aan het vorige uur, elke minuut is gelijk aan de minuut ervoor, iedere seconde is gelijk aan de vorige seconde. Jünger:

De waarnemer die naar de klok kijkt wordt zich bewust van de tijd in zijn lege kwaliteit als tijd, en alle tijd waarvan we ons op die manier bewust worden, is dode tijd. De automaat roept een vergelijkbaar gevoel op van dode, zich mechanisch herhalende tijd, want hij is niets anders dan een tijdklok waarvan het werk in de dode kloktijd monotoon oploopt. (p. 67).

De levende tijd is aanwezig op het moment dat je geen besef meer hebt van de tijd. Wanneer de tijd onder het juk van rationalisering gebukt gaat, wordt het dode tijd. Het is de dode tijd die we terugvinden in de klok. Het raderwerk ligt ten grondslag aan de klok. Het raderwerk is een circulaire beweging die zichzelf herhaalt, voortdurend, uniform, herhaalt. Het raderwerk vinden we volgens Jünger in elke vorm van techniek terug, want zonder die uniforme beweging van het raderwerk zou techniek niet mogelijk zijn.

We hebben de grondgedachte van Jünger te pakken wat betreft het wezen van de techniek. Daarmee kunnen we over naar een analyse van de televisiespecial The Lorax uit 1972.

The Lorax (1972) als illustratie van de werking van het wezen van de techniek

Het verhaal van The Lorax draait zoals gezegd dus om een uitvinder, de Onceler, en een beschermheilige van de natuur, de Lorax. De term ‘beschermheilige’ is niet per ongeluk gekozen en we zullen zien dat deze term terecht is. Het verhaal begint met een schets van een verwoest landschap waar de wind zuur is als deze waait en geen vogels aanwezig zijn, behalve oude kraaien, die doorgaans dood en verderf symboliseren. In dit landschap is een straat te vinden, de Street of the Lifted Lorax, ingang voor de vragen wat de Lorax is en waarom deze nu weg is, lifted away.

Een naamloze jongeman bewandeld deze straat en komt bij het onderkomen van de Onceler, die volgens de verteller weet te vertellen wat er met het landschap is gebeurd. De jongeman komt in beeld, maar blijft naamloos. De Onceler komt met zijn naam in beeld, maar verschuilt zich in zijn huis. Op dit moment weten we nog niet wat er met het landschap is gebeurd, maar we weten al wel dat de Onceler er iets mee te maken heeft. Er rust een bepaalde schuld op zijn schouders. Vergelijkbaar met Adam en Eva die zich willen kleden en verbergen op het moment dat ze beseffen dat ze de wet van God hebben overtreden, heeft Onceler zich verschuild in zijn huis. Verder kunnen we hier wijzen op de puer-senex symboliek: het is de jongeman die bij de Onceler aan komt kloppen en hem zal vragen zijn verhaal te doen.

Het verhaal van de Onceler begint met een idyllische schets van het moment dat hij het landschap waar de Truffula trees groeien betreedt met zijn huifkar. Dit idyllische landschap is het tegenbeeld van het verwoeste landschap uit de eerste paar scènes. Het gras is nog groen, de vijver zit nog vol water en de lucht is niet vervuild. We maken kennis met de Swomee swans, de Bar-ba-loots in hun Bar-ba-loot-suits en de Humming fish. Het zijn de vogels in de lucht, de dieren op het land en de vissen in het water. Het moment dat de Onceler het gebladerte voelt van de Truffula trees realiseert hij zich dat dit gebladerte de ideale grondstof vormt voor een Thneed.

De Thneed is een multifunctioneel, efficiënt apparaat dat voor allerhande praktijken kan worden ingezet. Doordat het voor van alles kan worden ingezet, is de Thneed ook inwisselbaar. De Thneed bestaat slechts bij gratie van haar brede functionaliteit. Jünger wijst erop dat deze verwisselbaarheid een van de kenmerken is van de mechanica. (p. 82). Verwisselbaarheid verwijst ook naar uniformiteit en we hebben reeds gezien hoe deze uniformiteit voor Jünger ook verbonden is met de mechanica.

Het eerste moment dat de Lorax een blik werpt op de Thneed is een moment van afschuw. “That horrible thing you got there,” zegt de Lorax. Het doet denken aan de anekdote die Jünger optekent over Thomas van Aquino die de androïde van Albertus Magnus zag. Aquino schrok zo van dit apparaat dat hij het pardoes met een stok kapot sloeg. Dit afgrijzen “is hetzelfde afgrijzen waardoor de mens van oudsher werd bevangen bij het zien van klokken, molens, raderen, bij alle apparaten en alle kunstwerken die zich roeren en bewegen zonder dat ze een eigen leven bezitten. (p. 54).” Nu is de Thneed geen bewegende automaat, maar als multifunctioneel apparaat symboliseert ze wel het mechanische product.

De Lorax toont zich sceptisch ten opzichte van de Thneed. Hij vraagt zich af hoe dat product ooit verkocht gaat worden. De Onceler is echter gewiekst: hij hangt een bord bij zijn winkel langs de weg waarop staat, Last Chance to buy Thneeds for 100 miles en niet lang daarna heeft hij de eerste klant te pakken. Het bord suggereert dat Thneeds al eerder zijn gemaakt en roept het idee van exclusiviteit op. Het is een manipulatie van de werkelijkheid middels woorden en kan daarom geclassificeerd worden als reclame. Jünger spreekt over de façades die ontstaan op het moment dat reclame en propaganda zich aandienen. Reclame is bovendien onlosmakelijk verbonden met de techniek: “Het enige waar ze vat op krijgen is zoals gezegd het fabrieksmatige en machinale, het technische product, alleen artikelen die mechanisch vermenigvuldigd kunnen worden. Mechanische vermenigvuldiging behoort daarom tot de voorwaarden van de technisch effectieve reclame en propaganda. (p. 153).” Door de inzet van de reclame op het artikel wordt de eerste klant bereikt en wordt een industrie geboren.

De Lorax blijft het lot van de bomen bepleiten. “I speak for the trees, for the trees have no tongue,” zegt de Lorax meermaals gedurende de televisiespecial uit 1972. We zien hier in feite een parlement der dingen, lang voordat Latour met dit idee op de proppen kwam. Het moment dat de industrie echter wordt geboren, kan de Lorax zijn klachten alleen nog maar deponeren in een daarvoor bestemde klachtenbox. De geboorte van de industrie gaat gepaard met de geboorte van de klachtenprocedure, de geboorte van een bureaucratische organisatie om de weerstand op te vangen die wordt geuit tegen de technische vooruitgang. Jünger:

De technische vooruitgang is […] per definitie verbonden met een versterking van de organisatie, met een almaar groeiende bureaucratie, die enorm veel personeel vergt, personeel dat niets voortbrengt, niets produceert en dat getalsmatig des te meer groeit naarmate er minder voortbrengselen en geproduceerde goederen voorhanden zijn. Als de organisatie groeit, zijn het niet de boeren, de ambachtslieden en de arbeiders die in aantal toenemen, maar functionarissen, ambtenaren en employés. (p. 39).

Nu de behoefte is gecreëerd en de industrie ontstaan, moet het bedrijf worden uitgebreid. Om het bedrijf uit te breiden, wordt door de Onceler communicatietechnologie ingezet om zijn familie te bereiken. Toen de telefoon, nu zou dat via het internet gaan. Nadat zijn familie is gebeld en opgeroepen, komen ze per auto zijn kant op. De animatie toont de auto’s als vervuilende apparaten. In 1972 waren auto’s waarschijnlijk ook nog vervuilender dan ze tegenwoordig zijn. Jünger over de auto: “[D]e ontwikkeling van het autoverkeer [gaat] hand in hand met de expansie van het netwerk van tap- en tankstations waarmee een steeds groter deel van het aardoppervlak wordt bedekt. De mechanisering leidt tot een toename en versterking van installaties waarmee de natuur wordt afgetapt. (p. 137).” Uit de vervuilende auto’s rijst een stem op van de familieleden, “we’re gonna be rich, filthy rich!” De uitdrukking dat iemand stinkend rijk is vindt zijn oorsprong bij rijkelui die zichzelf prominent lieten begraven in de gemeenschappelijke ruimte van de kerk wat ervoor zorgde dat er van deze rijkelui een stinkende geur opsteeg. Waar men toen stinkend rijk was na de dood, wordt de familie hier stinkend rijk door de dood: de dode tijd die om zich heen grijpt.

Als de familie aan komt rijden, probeert de Lorax de familie te overtuigen met feiten: het duurt 10 maanden voor het zaadje ontspruit, 10 jaar voordat er een goede boom staat, nogmaals 10 voordat, dat horen we niet meer omdat de Lorax de autodamp inademt. Uiteraard luistert de familie niet, want zij zijn verblind door hebzucht. Nergens in dit verhaal wordt over God gesproken, maar het verhaal heeft zeer sterke trekken van een christelijke vertelling. Lorax is als een profeet die waarschuwt, zonder dat er geluisterd wordt.

Tot dat moment is er eigenlijk nog weinig aan de hand met het idyllische landschap. Er ligt een waarschuwing, maar er zijn nog geen echte schadelijke effecten. Dit komt pas op het moment dat de bomen niet meer met de hand, maar middels machines worden gekapt om te voldoen aan de vraag van de fabriek. De machines maken het mogelijk om een nog hogere productie te draaien, wat leidt tot een nog hogere vraag en daardoor een vraag om meer asfalt neer te gooien en dus meer bos te rooien. We zien hier de principes van de technische vooruitgang zoals Jünger die beschrijft in volle glorie. Er is zelfs sprake van een Thneed Drive-Thru. Het bos wordt platgewalst, een stad wordt opgetuigd waar eerst nog de boomstronken lagen en uit de verrezen flats wordt afval de straat opgegooid. Het afval dat bijna onlosmakelijk met steden verbonden is en hier dus ook de stad die na mechanisering ontstaat. Niet alleen de familie, ook de stad wordt stinkend rijk. Op de vuilniswagen, die het afval in de rivier loost, staat te lezen: sanitation is beautiful. Het doet denken aan de Orwelliaanse omkeringen van war is peace, freedom is slavery en ignorance is strength.

Steeds meer bomen zijn al gekapt, het water raakt al besmeurd en de lucht reeds vervuild, maar Lorax blijft zijn pleit voor de bomen doorzetten. Dit is waarlijk het lot van een profeet. Op geen enkel moment wordt gekozen voor revolutionaire actie, maar voortdurend wordt een pleidooi gehouden dat aan dovemansoren is gericht. De consumenten bejubelen inmiddels de Onceler voor de vooruitgang die hij heeft gebracht met zijn Thneed. De vervuilende industrie die nodig is om deze materiële welvaart te brengen is deels uit het zicht gebracht. Deels, want op de achtergrond is de vuile lucht zichtbaar. De consumenten loven de Onceler en hij wordt tot een heilige gemaakt: ze bezingen hoe de Onceler slechts met paard en wagen op pad ging on a sacred mission om de Thneed te produceren. Het is de American Dream gekoppeld met het Amerikaanse exceptionalisme. De Onceler komt aan met paard en wagen, de grote techbedrijven van Silicon Valley ontstonden in de garage. Vervolgens is er een lotsbestemming, een heilige missie om het product te maken en verspreiden. Waar Jezus in Mattheüs zegt dat je niet God kunt dienen en de Mammon, wordt hier duidelijk voor de laatste gekozen.

Hoe verder de materiële welvaart voortschrijdt, hoe meer mechanisering er wordt aangetroffen. De Onceler rijdt door zijn fabriek met een geautomatiseerde stoel. Het is verder opvallend hoe sterk inwisselbaar de werknemers zijn wanneer we naar de namen luisteren. Onceler belt met Miss Funce-ler, die hem moet doorverbinden met Miss O’Schmunsler om een brief op te stellen aan zijn neef Jenny Janceler. Het is een motief dat we terugvinden in bijvoorbeeld de film American Psycho (2000) waar de inwisselbaarheid van de functionaris wordt gethematiseerd. Jünger heeft het in dit kader over de loskoppeling: “Overal waar het idealisme aan invloed wint, vindt een proces van loskoppeling plaats, waarin de oerbeelden vervluchtigen en de afbeeldingen zich beginnen op te stapelen. (p. 154).” Dit proces van loskoppeling wordt gekoppeld aan de fotografie. Fotografie draait om de mogelijkheid om beelden te dupliceren en vermenigvuldigen. De functionarissen in het bedrijf van Onceler zijn net zo losgekoppeld van hun identiteit als de Thneed van enige specifieke ambachtelijke rollen die het product kan vervullen.

Het moment dat de internationale successen worden aangekondigd, komt Lorax het feestje verstoren met de mededeling dat de Bar-ba-loots vertrekken. Onceler toont zich empatisch voor de zorgen, maar wordt verblind door het idee dat als hij het niet doet, iemand anders het doet. Hij houdt een interne dialoog met zichzelf:

Onceler, why are you a Onceler?
And I cringe, I don’t smile
as I sit there on trial
asking: aren’t you ashamed?
You old Onceler
You ought to be locked in a hoosegow, you should
The things that you do are completely ungood
Yeah, but if I didn’t do them then someone else would!
[…]
Progress is progress and progress must grow.

Na deze woorden trekt de Onceler een façade naar beneden waar een lucht op is afgebeeld die nog niet is vervuild om de vervuilde lucht die daarachter zichtbaar is niet meer in het zicht te hebben. Nadat de Bar-ba-loots zijn vertrokken, vertrekken nu de Swomee-swans vanwege de smog. Smog is niet alleen een aanval op de gezondheid, maar ook op cultuur: niemand met smog in de mond kan zingen vertelt de Lorax ons. Daarmee wordt de oppositie natuur-cultuur opgeheven. Wie geeft om de natuur, zal de voorwaarden voor cultuur kunnen scheppen. Onceler hoort het pleit van de Lorax aan, maar werpt tegen: “what do you want? Should I shut down my factory? Fire a 100.000 workers? Is that good for economics? Is that good for the country?” Lorax weet het antwoord op deze vragen niet, hij spreekt slechts voor de bomen (en de dieren die leven door die bomen).

Nadat Lorax in alle eerlijkheid heeft gereageerd komt de Onceler met de mededeling dat hij er over na zal denken:

Onceler: “you know what I’ll do, I’ll think things over.”
Lorax: “No! You’ve run out of time to think things over!”

Hierna richt Lorax de aandacht op het lot van de Humming fish. Na de Bar-ba-loots, de Swomee-swans, vertrekken nu de Humming fish. Er komen dus drie diersoorten voorbij in dit verhaal die vanwege milieuvervuiling vertrekken: de Bar-ba-loots onder de bomen, de Swomee-swans in de lucht en de Humming fish in het water. Het zijn in het verhaal de landdieren die als eerste vertrekken, vervolgens de vogels en ten slotte de vissen. In Genesis 1 worden eerst de vissen gemaakt, vervolgens de vogels en ten slotte de landdieren. We vinden hier een prachtige chiastische structuur ten opzichte van de bijbel: de mens die als laatste werd gemaakt drijft nu ieder schepsel weg in omgekeerde volgorde van creatie.

De Onceler lijkt eindelijk begrip te tonen, maar hoort dat de beurskoers van het bedrijf omhoog is gegaan. De hebzucht dient zich weer aan.

“You speak for trees. I, I speak for men and human opportunities!”

Pas op het moment dat de laatste boom is gekapt daalt het besef in dat groei niet oneindig is. Pas als de reserves zijn uitgeput stopt de roofbouw, zie hier ook weer Jünger:

Intussen zijn er aan [het] machtsstreven [van de technicus] grenzen gesteld, en we kunnen die grenzen aangeven, omdat we in staat zijn het domein, het werkterrein van de naar perfectie neigende techniek te overzien. De roofbouw, die er onlosmakelijk mee verbonden is, het nietsontziende en brute verbruik van mensen en middelen kan niet eindeloos worden voortgezet; het eindigt met de uitputting van de reserves waarop de technische vooruitgang voor zijn consumptie is aangewezen. We horen technici vaak pogingen doen deze reserves onuitputtelijk voor te stellen, maar alleen al de toenemende rationaliteit van het uitbuitingsproces is in strijd met deze verzekering, want die rationaliteit is de graadmeter voor de mate waarin rijkdom afneemt. (p. 193).

De familie van de Onceler laat hem alleen achter nu de materiële welvaart is afgenomen, maar hij is niet helemaal alleen: de Lorax is er ook nog even. De Lorax is er nog steeds op het moment dat de profiteurs vertrokken zijn. Hij werpt een blik op de Onceler en laat zijn teleurstelling blijken. We hadden al gesteld dat de Lorax zich opstelt als een profeet en hierin vinden we wederom een motief terug dat bij de profeten terug is te vinden. Het is algemeen bekend dat in de Tenach een verhaal wordt verteld van de band tussen God en Zijn volk Israël dat voortdurend op de proef wordt gesteld. Telkens stelt God zijn vertrouwen in Zijn uitverkoren volk en telkens weer stelt het volk Hem teleur door voor andere goden te kiezen. Het is de profeet die de waarschuwing van God doet blijken, maar ook de profeet die de teleurstelling van God laat horen. Lorax is de figuur van de profeet en de Onceler is het hardhorende volk Israël dat eerder de Mammon, Baäl of het gouden kalf verkiest in plaats van de God van Israël.

Nadat de Lorax een teleurgestelde blik werpt op de Onceler stijgt hij op naar de hemel en verdwijnt door een gat in de vervuilde lucht. Christenen zullen dit wellicht associëren met de Hemelvaart van Christus, maar het ligt meer voor de hand om het beeld van Elia op te roepen die in 2 Koningen 2 wordt opgenomen in de hemel. In dat verhaal blijft Elisa standvastig bij Elia waarop Elia de belofte doet dat een deel van hem bij Elisa zal blijven. Net als Elia niet geheel verdwijnt op het moment dat hij ten hemel vaart, is de Lorax ook niet geheel verdwenen als hij uit beeld verdwijnt. De Lorax heeft namelijk sporen nagelaten in de vorm van een stenen tekst die Unless vermeldt.

Het verhaal eindigt met de Onceler die aan de jongeman, die bij zijn raam staat te luisteren naar zijn verhaal, een zaadje meegeeft. Jünger heeft het over rijk zijn en rijkdom hebben waarbij hij aantekent dat de rijkdom die iemand heeft altijd van diegene ontnomen kan worden. De Onceler had rijkdom toen zijn fabriek volop draaide, maar blijkt geen rijke natuur te zijn. De hoopvolle gedachte waarmee deze televisiespecial eindigt is dat de starre senex-figuur ruimte kan geven aan de flexibele puer-figuur. Nu de mechanica zichzelf volledig heeft uitgeput en de mens haar invloed niet meer middels de techniek kan uitoefenen op de natuur, wordt de ruimte geschapen voor het organisme om weer tot bloei te komen. Het blijft echter onbeantwoord of het zaadje ook daadwerkelijk zal ontspruiten, maar het is juist zekerheid, exactheid en voorspelbaarheid waarmee het wezen van de techniek verbonden is.

Conclusie

We hebben aan de hand van de televisiespecial The Lorax uit 1972 de theorie van F. G. Jünger geïllustreerd. Jünger wijst ons op de schaduwzijde van de techniek en in The Lorax komt die schaduwzijde zeer prominent in beeld. De vooruitgang die met techniek wordt geassocieerd blijkt een illusie te zijn. Techniek zal ons niet de verlossing brengen. Techniek brengt ons eerder verpaupering en pleegt roofbouw op de aarde. We verliezen onze eigenheid door de techniek en gaan op in de verstukkelijking en uniformering van de mechanica. Dit cultuurpessimisme wordt echter beteugeld door het besef dat de techniek haar grenzen heeft. Er is een moment dat de bronnen voor de roofbouw uitgeput raken. The Lorax eindigt met een optimistische, hoopvolle blik die erop wijst dat er een nieuwe aarde en nieuwe hemel op ons wachten waar niet de mechanica, maar het organisme centraal staat.

Bibliografie

Jünger, F. G. (2022). De Perfectie van de Techniek (vert. Mark Wildschut). Uitgeverij Ten Have/De Nieuwe Wereld. (Oorspronkelijk gepubliceerd 1944).
Whitehead, A. N. (2021). Science and the Modern World. Angelico Press. (Oorspronkelijk gepubliceerd 1925)

Gebaseerd op een twitterdraadje (@DeNater) op oktober 28, 2022.

Over de irrationaliteit van moderne wetenschap

Caroline Gruyter tekent hier op hoe zogeheten irrationaliteit de samenleving binnensijpelt en deze irrationaliteit wordt gekoppeld aan het niet volgen van wetenschap, terwijl de moderne wetenschap juist fundamenteel irrationeel is. Laat me dit toelichten.

In Science and the Modern World van Whitehead en heeft ook een echo in de Human Condition van Arendt: moderne wetenschap richt zich op het experiment en keert zich daarmee tegen rationele bouwwerken van de scholastiek. Zoals Arendt het beschrijft: de uitvinding van de telescoop betekende dat we onze zintuigen niet meer konden vertrouwen en daarom ons volledige vertrouwen gingen leggen in de techniek, die ons vertelt wat er aan de hand is.

Het fundament van wetenschap, zo lezen we bij Whitehead, laat zich niet meer in met metafysica, met wat die filosofen te zeggen hebben, want die rationaliteit doet er niet meer toe als we experimenteren. De houding van wetenschap richting de filosofie (‘laat ze maar kletsen, wat wij vinden werkt’) leidt er toe dat wat de wetenschap presenteert enkel een basis heeft in de πράξις (prâxis, praktijk) maar niet meer in de λόγος (logos, woord/rede), ofwel: de rede wordt genegeerd.

Dit werkt door in onze culturele houding ten opzichte van religie. Als ratio niet meer het fundament kan bieden, dan is religie een private aangelegenheid waar verder niets over te zeggen valt: het is een kwestie van geloof. Een fideïsme.

Meillassoux grijpt dit aan als probleem op het moment dat Frankrijk wordt geplaagd door islamitische terreur: als we niets kunnen zeggen over religie, hoe kunnen we dan extremistische gelovigen aanvallen op wat ze geloven? Meillassoux probeert in After Finitude het zogeheten Absolute, “the great outdoors”, weer in het spel te brengen voor de rede, voor de λόγος. Ik denk niet dat hij daarin slaagt, maar zijn project was onnodig geweest als die verbinding tussen πράξις en λόγος stand had gehouden.

Punt is: de koppeling tussen rationaliteit en pragmatiek is verloren gegaan en we kunnen als liefhebbers van wetenschap wel pretenderen niet te vallen voor irrationaliteit maar dat is een fundamentele fictie. Deze fictie wordt aangevoeld door de massa. De massa ziet nog steeds elke dag de zon opgaan in het oosten en weer zakken in het westen, terwijl de Wetenschap ze vertelt dat de zon niet op- of ondergaat. De massa is nog steeds in contact met haar zintuiglijke waarneming.

Het meest pregnante voorbeeld van een complottheorie is misschien wel het idee dat de aarde plat is. In de documentaire over de groepen die dit geloven, zie je dat ze een experiment optuigen om hun geloof te staven. Het experiment is goed opgezet, maar bewijst hun ongelijk. Wat je hier in het klein ziet, is wat nu voelbaar is bij een grote massa: het experiment kan misschien wel zeggen dat de aarde rond is, maar de ervaring leert wat anders, dus het experiment wordt niet meer vertrouwd.

Kortom: de wetenschap is niet meer te vertrouwen, we gaan ons eigen onderzoek doen. Dit is wat we zien bij de complottheoretici van de platte aarde, wat we zien bij jongeaardecreationisten en wat we nu zien bij corona- en klimaatsceptici. En hier ga ik een these neerleggen die schuurt bij Goed Volk, bij de intellectuelen die zich voegen bij de mis voor de Wetenschap: deze massa is in de kern rationeel. Ze is juist aan het zoeken naar een rationeel kader voor eigen waarnemingen. Niet zij, maar wij zijn irrationeel.

Oorspronkelijk getweet door @DeNater op december 31, 2021.

De wederopstanding van God in de Grond

Over der Satz vom Grund van Heidegger en het ontologische principe van Whitehead

Het ontologische principe luidt: no actual entity, then no reason. [1] Dit kan vertaald worden als: geen actuele entiteit, dan geen reden. Dit is een principe dat Alfred North Whitehead naar voren brengt in zijn magnum opus Process and Reality (in het vervolg: P&R) dat gebaseerd is op de Gifford Lectures die hij gaf in het academische jaar 1927-1928. Dit jaar, 1927, is een belangrijk jaar, want dit is hetzelfde jaar dat Martin Heidegger zijn magnum opus Sein und Zeit publiceerde. De eerste zin doet echter eerder denken aan een werk van de late Heidegger: der Satz vom Grund (in het vervolg: SvG) waar het beginsel van grond centraal staat. Of, zoals de Engelse editie het vertaald: de Principle of Reason. De Engelse vertaling begint aldus: “The principle of reason reads: nihil est sine ratione. One translates it: nothing is without a reason.” [2] Wanneer we de Duitse grondtekst buiten beschouwing laten, dan kan het laatste onderdeel vertaald worden als: niets is zonder een reden. Geparafraseerd zou hier vervolgens gelezen kunnen worden: geen iets, dan geen reden.

We zien nu hoe het ontologische principe van Whitehead in verband gebracht kan worden met het beginsel van grond zoals Heidegger dit naar voren werpt. Het is mijn bedoeling om in dit stuk een ontmoeting plaats te laten vinden tussen twee grote denkers die op een bepaalde manier in dezelfde traditie staan en tegelijkertijd een disparaat geluid laten horen. De omvang van dit stuk ziet me genoodzaakt me voornamelijk te beperken tot P&R van Whitehead en SvG van Heidegger, maar bepaalde denkfiguren die deze denkers elders naar voren hebben gebracht zullen af en toe wel doorklinken tijdens deze ontmoeting. Een verdere beperking is dat de ontmoeting zich vanuit het ontologische principe ofwel het beginsel van grond zal voltrekken, maar deze beperking zal niet tegengaan dat we het denken van beide denkers in volle breedte zullen doordenken gezien de omvang van het principe en beginsel zelf.

Maar waarom zouden we ons hiermee bezig moeten houden? Wat is, behalve de plezante denkexercitie, een reden om deze vergelijking te doen? Wat is, in andere woorden, de relevantie? Om een antwoord hierop te geven moet ik vooruitgrijpen op iets wat pas later duidelijk zal worden, maar grofweg is het dit: de late Heidegger is in de ban van de techniek en de wijze waarop deze de wereld en de mens onderwerpt. Het beginsel van grond als “grootmachtig” principe is hierbij maatgevend. De doorwerking hiervan kunnen we zien in wat in onze tijd te boek is komen te staan als het Antropoceen: een geologisch tijdperk waarin de mens als beslissende actor wordt gekenmerkt. De these die ik voorleg is dat Whitehead het Antropoceen op een bepaalde manier anticipeert. Dit zijn nu nog grote stappen, maar het idee is dat het eindpunt gedurende deze ontmoeting steeds beter in beeld komt.

Tot slot van deze inleidende beschietingen wil ik nog wat aandacht vragen voor wat biografische gegevens. Zulke gegevens zijn nooit van invloed op de waarde van het gedachtegoed, maar kunnen wel de nodige context bieden van het gedachtegoed. Wie was Whitehead? Wie was Heidegger? Eerstgenoemde is bij het grotere publiek vooral bekend van zijn opmerking dat alle westerse filosofie uiteindelijk een serie voetnoten is bij Plato. Vaak weet men ook nog te vermelden dat Whitehead samen met Bertrand Russell de Principia Mathematica heeft geschreven. Minder vaak weet men dat die opmerking van Whitehead uit P&R komt, een werk dat qua karakter dissonant lijkt in de traditie van grote Engelse denkers. Die dissonantie treedt al helemaal naar de voorgrond indien je bedenkt dat het Russell is die zich op de zogeheten ordinary language philosophy heeft gestort. Het is de dissonantie tussen zogeheten continentaal en analytisch denken. Continentaal verwijzend naar het continent, Europa en analytisch verwijzend naar het primaat van het logische apparatus bij het onderzoeken van verschillende zaken en concepten. Whitehead voegt zich door zijn stijl bij de continentale traditie, terwijl de Engelstalige traditie juist hoofdzakelijk analytische filosofie naar voren brengt. Eén van die kenmerkende stijlelementen is het introduceren van nieuwe begrippen, iets wat we ook in Heidegger kunnen herkennen.

Heidegger is een van de belangrijkste denkers van de vorige eeuw. Hij maakte furore met Sein und Zeit maar kwam ten tijde van het nazi-bewind in diskrediet omdat hij kleur had bekend richting de nationaalsocialisten. Sein und Zeit staat bekend als een werk in de vroege periode, het is tijdens de rehabilitatie dat we de late Heidegger treffen. Waar in Sein und Zeit nog het Dasein (i.e. de mens) centraal staat, richt de late Heidegger zich hoofdzakelijk op het Zijn zelf. Het is dit Zijn zelf wat reeds in 1935 in de Einführung in die Metaphysik naar voren komt en wat we ook zullen aantreffen in SvG. Tot zover de inleidende beschietingen.

No actual entity, then no reason, zo luidt het ontologische principe zoals Whitehead dit formuleert. Dit principe is in de traditie vooral bekend als de Principle of Sufficient Reason. Dit is het principe dat stelt dat (positief geformuleerd) alles wat bestaat een reden moet hebben. Ofwel (negatief geformuleerd) er is niets dat geen reden heeft. Dit is tevens het principe dat aan een onderzoek wordt onderworpen door Heidegger in SvG waar hij stelt dat dit principe meldt dat niets zonder grond is. Een van de eerste opvallende zaken is de wijze waarop reason en grond aan elkaar gelijk worden gesteld. De achterliggende uitspraak, nihil est sine ratione, lijkt ook eerder van reden dan van grond te spreken. Waarom wordt ratione dan toch als grond (of beter, Grund) vertaald? Zoals Heidegger stelt: “Sorgsam denkend, müssen wir jedoch eingestehen, daß jenes, was »Grund« besagt, nämlich Tiefe und Erde, Boden, zunächst schlechthin nichts mit Vernunft und Vernehmen zu tun hat. Indes bedeutet ratio unbestreitbar zugleich Vernunft und Grund. Woher stammt dieser Doppelsinn von ratio?”[3] Waar komt die dubbele betekenis vandaan? Heidegger neemt ons mee naar de oorsprong van deze tweesprong en legt deze bij het werkwoord reor, “dessen leitender Sinn ist: etwas für etwas halten; das, wofür etwas gehalten wird, wird unterstellt, supponiert.”[4] De leidende betekenis van reor is dus dat iets voor iets anders wordt gehouden, verondersteld of gesupponeerd. Uiteindelijk zet Heidegger deze betekenis om naar de “eigenlijke” en “bredere” betekenis van het woord: rechnen, ofwel: rekenen.

Rekenen moet hier niet simpel worden opgevat. Rekenen verwijst niet naar het tellen van getallen, maar omvat een bredere betekenis. Verderop zegt Heidegger: “In der Rechnung wird etwas unterstellt, nicht willkürlich und nicht im Sinne eines Verdachtes; unterstellt wird das, woran es gerade schon liegt, daß es mit einer Sache so steht, wie es steht. Das so Unterstellte, Errechnete ist als das, woran es liegt, das Vorliegende, Tragende, das Gerechnete der Rechnung; die ratio ist somit die Basis, der Boden, d. h. der Grund. Das Rechnen stellt im Unterstellen etwas als etwas vor. Dieses Vorstellen von etwas als etwas ist ein Vor-sich-bringen, das jeweils ein Vorliegendes vornimmt und in solchem Vor-nehmen vernimmt, wie es mit dem, worauf und womit gerechnet wird, bestellt ist. Das Rechnen, die ratio, ist als solches Vernehmen die Vernunft. Ratio ist als Rechnung: Grund und Vernunft.” [5]

In de vraag hoe iets tot stand komt ligt de betekenis van rekenen vervat: het rekenen geeft antwoord op de vraag hoe iets tot stand komt, namelijk, door een grond te geven voor datgene wat tot stand wordt gebracht. Om dit te illustreren kunnen we denken aan een huis. Mattheüs 7 spreekt over de wijze en de dwaze man die een huis gingen bouwen, waarbij de wijze man zijn huis op een rots had gebouwd en de dwaze man op het zand. Vervolgens kwam er een storm en deze storm sloeg het fundament van de dwaze man weg, maar de wijze, verstandige man die zijn huis op een rots gebouwd had, diens fundering bleef staan. De rots was een sterk fundament, de rots was een goede grond voor het huis. De wijze man heeft dus rekening gehouden met de omstandigheid van zijn huis, terwijl de dwaze man dit niet heeft gedaan. Het fundament van het huis is het onderstel van het huis. De rots dient als de heipalen die een bestemming geven aan de stenen die erop worden gelegd. De dwaze man heeft niet nagedacht over het fundament. De dwaze man heeft geen rekening gehouden met het fundament. Zijn huis spoelde weg omdat hij niet heeft voorzien, dus vooronderstelt wat er zou gebeuren. Op deze manier kunnen we meemaken op welke wijze ratio, afgeleid van reor, d.i. rekenen zowel reden geeft om over grond te spreken als grond geeft om over rede te spreken.

No actual entity, then no reason. Het ontologische principe van Whitehead zou als we Heidegger volgen dus ook vertaald kunnen worden met: geen actuele entiteit, dan geen grond. Hebben we hiermee het ontologische principe uitgedrukt zoals Whitehead dit ook voor zich zou zien? Om een antwoord te geven op deze vraag zullen we de verschillende vindplaatsen van het ontologische principe van Whitehead moeten aanduiden en verklaren. De eerste complete vermelding van het ontologische principe gaat als volgt: “The ‘ontological principle’ broadens and extends a general principle laid down by John Locke in his Essay (Bk. II, Ch. XXIII, Sect. 7), when he asserts that “power” is “a great part of our complex ideas of substances.” The notion of ‘substance’ is transformed into that of ‘actual entity’; and the notion of ‘power’ is transformed into the principle that the reasons for things are always to be found in the composite nature of definite actual entities in the nature of God for reasons of the highest absoluteness, and in the nature of definite temporal actual entities for reasons which refer to a particular environment. The ontological principle can be summarized as: no actual entity, then no reason.” [6] De eerste vermelding van het ontologische principe verwijst dus naar een citaat van Locke in zijn Essay Concerning Human Understanding waarin hij spreekt over power ofwel macht. Deze macht zal Whitehead omvormen in ‘het principe dat de redenen (i.e. gronden) voor dingen altijd gevonden kunnen worden in de samengestelde aard van bepaalde actuele entiteiten in de aard van God voor redenen (i.e. gronden) van de hoogste absoluutheid, en in de aard van bepaalde tijdelijke actuele entiteiten voor redenen (i.e. gronden) welke verwijzen naar een particuliere omgeving. [eigen vert.]’

Er gebeuren hier een aantal dingen. Allereerst, wat Whitehead zelf ook al had aangekondigd, worden substances, die zaken uit de traditie die het grootste primaat krijgen ten opzichte van de zogeheten accidenten, omgevormd tot actual entities. Daarin zien we twee zaken: actual en entities. Binnen de traditie van filosofie staat actual tegenover potential. De laatste wordt doorgaans begrepen als nog-niet-gerealiseerde mogelijkheden, het eerste is dus hetgeen wat gerealiseerd is. In actual vinden we het werkwoord act wat duidt op een bepaalde beweging: een activiteit. Een actual entity is dus nadrukkelijk iets dat in beweging is. Vervolgens entities, het meervoud van entity: daar horen we ens in, wat in het Latijn het woord voor zijn aanduidt. Een entity is dus iets wat is: een zijnde. Verderop stelt Whitehead over deze actual entities: “It is fundamental to the metaphysical doctrine of the philosophy of organism, that the notion of an actual entity as the unchanging subject of change is completely abandoned. An actual entity is at once the subject experiencing and the superject of its experiences. It is subject-superject, and neither half of this description can for a moment be lost sight of.” [7] Hierin zien we dus terug hoe de notie van substantie in het geheel wordt verlaten. De elementaire deeltjes van Whitehead zijn niet meer onveranderlijk, maar in de wereld en daarom veranderlijk. We zien hier op een bepaalde manier een beweging die de vroege Heidegger ook maakt: het Dasein dat een in-de-wereld-zijn is. Het mag echter opvallend genoemd worden dat Whitehead geen privilege schenkt aan de menselijke ervaring. Dasein zou nog intrinsiek aan de menselijke ervaring verbonden kunnen worden, maar voor Whitehead is al hetgeen wat in de wereld is fundamenteel subject-superject.

Een tweede aspect in de eerste karakterisering van het ontologische principe dat opgemerkt moet worden is God. De redenen (i.e. gronden) van actual entities maken altijd gewag van God. De God van Whitehead is echter niet de God zoals we die kennen vanuit de traditionele metafysica. Het vijfde deel van P&R is gewijd aan God en Whitehead keert zich hier expliciet tegen de unmoved mover zoals we die kennen van Aristoteles. De God van Whitehead is een God die betrokken is op de wereld, die vanuit liefde de intensiteit najaagt van de werkelijkheid. Het is belangrijk om even stil te staan bij deze andere notie van God, want het werpt een nieuw licht op de receptie van de ‘dood van God’.

Nietzsche heeft God dood verklaard, zo weet ook Heidegger. Nietzsche is van groot belang geweest voor hem en voor een groot deel van de filosofie die na Heidegger is bedreven. De dood van God kennen we met name uit de passage in Der Fröhliche Wissenschaft van Nietzsche waar hij het verhaal opvoert van de dolle mens: God is dood, God is dood en jullie hebben hem vermoord. De jullie verwijst naar de wetenschap. Sinds de rationalisering van het wereldbeeld, wat we nu met Heidegger mogen begrijpen als de doorwerking van het beginsel van grond, is de plaats voor God als verklarende entiteit steeds meer op het spel komen te staan. Echter, de God die dood wordt verklaard is de God van de filosofen en de wetenschappers. Door God op te nemen in zijn kosmologie lijkt Whitehead naïef te zijn omtrent de dood van God, maar zijn hernieuwde interpretatie geeft juist een impuls om weg te geraken van de God die dood is naar een God die des te meer levend is.

Een derde aspect in de eerste karakterisering van het ontologische principe is de context van de omgeving. Naast het absolute karakter van God is het particuliere van de tijdelijke wereld van belang in het reden-geven (i.e. grond-bieden) voor de actual entities. Het betekent dat actual entities een locatie hebben, een plaats of een oord. Iets is altijd ergens. Zoals Whitehead het elders formuleert: “According to the ontological principle there is nothing which floats into the world from nowhere.” [8]

Als we nu kijken naar de wijze waarop Whitehead het ontologische principe uiteen zet in zijn categorieën van verklaring, dan zal het meeste vertrouwd klinken: “That every condition to which the process of becoming conforms in any particular instance has its reason either in the character of some actual entity in the actual world of that concrescence, or in the character of the subject which is in process of concrescence. This category of explanation is termed the ‘ontological principle.’ It could also be termed the ‘principle of efficient, and final, causation.’ This ontological principle means that actual entities are the only reasons; so that to search for a reason is to search for one or more actual entities. It follows that any condition to be satisfied by one actual entity in its process expresses a fact either about the ‘real internal constitutions’ of some other actual entities, or about the ‘subjective aim’ conditioning that process.” [9]

Hier ontvouwen zich nog meer aspecten van het ontologische principe die we ook terug kunnen zien in de bespreking van het beginsel van grond bij Heidegger. Het element reason wordt hier gekoppeld aan causation, ofwel: oorzaak. Whitehead spreekt echter niet zomaar over oorzaken, maar over de causa efficiens en causa finalis zoals we deze uit de scholastische overzetting van Aristoteles kennen. De causa efficiens wordt doorgaans begrepen als de werk-oorzaak: datgene wat in beweging zet. De causa finalis wordt doorgaans begrepen als de doel-oorzaak. Het ontologische principe wordt hier dus begrepen als het in-beweging zettende principe en/of het doel-gevende principe. Ondanks de forse kritiek van Whitehead op de traditie, is het hier duidelijk dat Whitehead wel degelijk participeert in die traditie. De causa efficiens en de causa finalis worden in de traditie uiteindelijk ten volle bij God gelegd.

We komen uiteindelijk weer terug bij God. Het is hier dat we weer de overstap maken naar Heidegger, want Heidegger stamt dus uit een traditie die spreekt over de dood van God. Echter, God is in het denken van Heidegger niet afwezig: Heidegger hertaalt zelfs in zijn laatste college nog een uitspraak van Leibniz waar God naar voren wordt gebracht. Cum Deus calculat fit mundus, zo citeert hij Leibniz. In het voorlaatste college wordt dit nog vertaald met “wenn Gott rechnet, wird Welt,”[10] “als God rekent, wordt wereld,”[11] en in het laatste college tekent Heidegger op “während Gott spielt, wird Welt,”[12] “terwijl God speelt, wordt wereld.” Heidegger trekt hier de berekenende God en vormt deze om tot een spelende God. Zouden we kunnen stellen dat het de berekenende God is, die dood is en dat Heidegger eveneens God van de ondergang redt door deze te hertalen naar een spelende God?

Wat in ieder geval doorklinkt in de tekst van Heidegger is een negatieve kwalificatie van zijn eigen tijd. Wanneer hij verwijst naar de dood van God, dan stelt hij dat in het atoomtijdperk “die gerechnete Welt noch bleibt und den Menschen überall in ihre Rechnung stellt, indem sie alles auf das principium rationis verrechnet.” [13] Het rekenen wordt hier duidelijk in negatieve zin opgevat. Al eerder wanneer Heidegger het atoomtijdperk karakteriseert, is de kwalificatie die hij eraan mee geeft niet bijzonder positief. “Jeder kann eine Strecke weit über das Unheimliche nachsinnen, das sich in der anscheinend harmlosen Namengebung für das Zeitalter verbirgt. Der Mensch bestimmt eine Epoche seines geschichtlich-geistigen Daseins aus dem Andrang und der Beistellung einer Naturenergie.”[14] Er zit een unheimische betekenis verbonden aan het atoomtijdperk en dit wordt gekoppeld aan de opvordering van natuurenergie.

De culminatie van het atoomtijdperk ervaren we op het moment dat ik dit schrijf. We leven, zo heet het, in het Antropoceen. Wat wil dat zeggen? Het Antropoceen is de aanduiding van een tijdperk waarin op het niveau van de geologie de stempel sterk door de mens op de wereld wordt gedrukt. We observeren klimaatverandering, maar die klimaatverandering is geen gevolg van mens-loze natuurlijke processen, maar het handelen van de mens is nadrukkelijk zichtbaar in deze klimaatverandering. Het Antropoceen is nadrukkelijk een gevolg van het voortdurend opvorderen van natuurenergie: de concentratie CO2 wordt gekoppeld aan vervuilende industrie die vervolgens weer gekoppeld is aan het verbruiken van fossiele natuurlijke hulpbronnen. Wanneer Heidegger dus het atoomtijdperk in verband brengt met het beginsel van grond zoals dat in de moderne tijd wordt opgevat, dan is het Antropoceen een gevolg van die lezing van het beginsel van grond.

Er werd eerder al op gehint dat Whitehead ons zou kunnen verlossen uit dit Antropoceen, maar hoe gaat dit in zijn werk en hoe houdt dit verband met het ontologische principe? We hebben gezien dat binnen het ontologische principe de actual entities een belangrijke plek innemen. Deze actual entities vormen zoals gezegd geen substanties, maar elementen die nadrukkelijk verbonden zijn met de wereld. De actual entities hebben een plek, maar bovenal zijn de actual entities ook gegrond in God. Zoals we hebben gezien is dit niet de traditionele onbewogen beweger die dood is verklaard, maar een God die betrokken is op de wereld vanuit liefde. Hier is niet sprake van een God die rekent of een God die speelt, maar van een God die liefheeft.

Heidegger spreekt over het beginsel van grond. In het Duits is dat der Satz vom Grund. Wat is grond? Los van de connotaties van bodem en fundament die we reeds hebben gezien, is het interessant om een overweging te vermelden van de vertaler van de Engelse editie: “The exact origin of Grund is unknown, but among its earliest meanings are “bottom,” “base,” and “the lower lying level,” as in the level at which sediments come to rest in wine. When the medieval theologians and mystics thought of Grund in reference to the human condition, it was seen to be God: humans have their “ground” in God. Later, especially with Leibniz, when God is interpreted as reason, Grund likewise took on this sense, which is one of its primary senses in modern German.” [15] Mensen hebben hun grond in God en met Leibniz en het formuleren van het principium reddendae rationis werd God rede en werd de rede dus de grond.

De beweging die Whitehead maakt is om God los te koppelen van het rede-principe en God weer te begrijpen in de oorspronkelijke betekenis van een grond. God is de grond die liefdevol op ons betrokken is. Het ontologische principe zegt daarmee het primaat van ratio in het principe vaarwel, daarmee is het dus ook niet meer het calculerende wat centraal staat in dit principe. Ja, natuurlijk moeten er nog steeds redenen gevonden worden, maar deze redenen zijn niet meer rekenend van aard.

Door deze beweging krijgt het beginsel van grond een andere kleur en daarmee kan onze tijd ook een andere kleur krijgen. Een beginsel van grond dat niet gegrond is op calculeren, maar op een liefdevolle entiteit is een beginsel dat van de wereld geen berekenend geheel maakt waarin de mens ook wordt verrekend.

Maar is God als grond vanuit Heidegger gesproken niet een teloorgang van de ontologische differentie? Immers, voor Heidegger is het belangrijk om het Zijn als zodanig te begrijpen en niet de zijnden centraal te stellen. Dit mag zo zijn, maar tegelijkertijd moet opgemerkt worden dat de ontologische differentie niet uitsluit dat God als beginsel van grond gedacht kan worden. Een aanwijzing daarvoor vinden we in de culminatie van zijn overdenkingen. De ratio wordt uiteindelijk begrepen als λόγος: “das versammelnde Vorliegen-lassen.” [16] Het is vanuit deze terugkeer naar de Grieken dat Heidegger het eerder genoemde spel in het spel brengt.

We kennen λόγος ook vanuit de christelijke traditie: de eerste regels van het evangelie van Johannes spreken over λόγος: “Ἐν ἀρχῇ ἦν ὁ λόγος, καὶ ὁ λόγος ἦν πρὸς τὸν θεόν, καὶ θεὸς ἦν ὁ λόγος.” Doorgaans wordt dit vertaald met ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.’ (HSV) Met Heidegger in het achterhoofd kunnen we nu ook lezen: in het principium was het ‘verzamelende voor-laten-liggen’, en het ‘verzamelende voor-laten-liggen’ was bij God en God was het ‘verzamelende voor-laten-liggen.’ Het λόγος dat bij God is en God zelf is. Heidegger koppelt λόγος aan Zijn, dus we zouden ook kunnen lezen: het Zijn dat bij God is en God zelf is. Voor Heidegger weest het Zijn als grondbiedend, maar als vanuit de christelijke traditie gedacht Zijn God is, is het dan zo’n grote stap om God als grond aan te duiden zoals Whitehead doet in navolging van een lange filosofische traditie?

We sluiten deze overdenking af met een opmerking die Heidegger bij aanvang doet: “weil unser Verhältnis zum Naheliegenden seit je stumpf ist und dumpf. Denn der Weg zum Nahen ist für uns Menschen jederzeit der weiteste und darum der schwerste.” Hier horen we een echo vanuit de scholastiek: datgene wat het eerst is in de ervaring, is het laatste in het onderzoek. Een van de twistpunten binnen de scholastiek was het zogeheten deus primum cognitum, God als eerstgekende. Gegeven dat God de alpha en omega is van de wereld, hoe moeten we God dan als eerst in onze kennis begrijpen? Het antwoord ligt bij het ontologische principe: God is de grond en de grond is aanwezig bij alles wat er in de ervaring te vinden is. Wanneer je onder de douche staat en naar de stenen kijkt van de muur: dat spreekt van God. Wanneer je wandelt door de polder en zwanen ziet broeden: daar is God. De onbewogen beweger is dood, maar de liefdevolle God is als grond in Whitehead opgestaan.

[1]   P&R: p.19 
[2]   PoR: p.3
[3]   SvG: p. 147
[4]   Idem. pp. 148-149
[5]   SvG: p.156
[6]   P&R: pp.18-19
[7]   P&R: p.29
[8]   P&R: p.244
[9]   P&R: p.24
[10]  SvG: p. 151
[11]  Idem. p. 128
[12]  Idem. p. 167
[13]  Idem. p. 151
[14]  Idem. p. 45
[15]  PoR: p.xiii
[16]  SvG: p.163-164


Literatuur

Heidegger, M. (1991). The Principle of Reason (vert. R. Lilly). Bloomington & Indianapolis: Indiana University Press
—————— (1997). Gesamtausgabe: Band 10. Frankfurt am Main: Klostermann.
—————— (2003). De grondvraag van de metafysica (vert. C. Verhoeven). Damon
—————— (2009). Het beginsel van grond (vert. M. Wildschut). Amsterdam: Boom
Whitehead, A. N. (1978). Process and Reality (ed. D. R. Griffin & D. W. Sherburne). New York: The Free Press.

  • Dit stuk had mogelijk in structuur kunnen winnen indien ervoor was gekozen om tussenkopjes toe te voegen, maar de stijl volgt Heidegger in wiens collegeweergaven tussenkopjes eveneens ontbreken. Dit stuk is een methode in de Griekse zin van het woord: het volgt een weg, maar het is een weg in het open veld, in ongerepte natuur, zonder wegmarkeringen.

Dit stuk is geschreven in het kader van Symbolisch Leven II gegeven door dr. ir. Emanuel Rutten in de MA Filosofie van Cultuur en Bestuur aan de Vrije Universiteit te Amsterdam