over het wezen van de retorica en hoe ze verbonden kan worden met de filosofie
Voorspel
De Professor en de Schrijver durven de Kamer niet binnen nadat de Schrijver zich realiseert wat de ware aard is van de Kamer. We spreken hier over de klassieker van Tarkovsky: Stalker, een film uit 1979. De Kamer is een ruimte in de Zone, een gebied dat wegens mysterieuze redenen is afgesloten van het publiek. Een Stalker is iemand die de weg weet binnen de Zone. Vanwege die kwaliteiten vragen nieuwsgierige aagjes de hulp van Stalker om de Zone te doorkruisen. Er gaan namelijk geruchten dat De Kamer wensen kan vervullen en wie wil niet zijn wensen vervuld zien? De Professor en de Schrijver hebben er al een dagreis opzitten wanneer ze bij de Kamer aankomen en wegens kwade intenties van de Professor dreigt de hele dag naar de hel te gaan. Totdat de Schrijver komt met zijn inzicht. Wat was zijn inzicht? Stalker had verteld over zijn leermeester, Porcupine, die om duistere redenen zelfmoord had gepleegd. Het inzicht betrof die duistere redenen: Porcupine was naar de Kamer gekomen met de intentie om zijn broer weer tot leven te wekken, in plaats daarvan werd hij spontaan rijk. Een week later verhing Porcupine zichzelf. Hieruit maakt de Schrijver op dat de Kamer inderdaad wensen vervult, maar niet de wensen die aan de oppervlakte liggen. De wensen die de Kamer vervult zijn je diepste wensen. De diepste wens van Porcupine was om rijk te worden, de pot met goud aan het einde van de regenboog, in plaats van het tot leven wekken van zijn broer. Porcupine werd geconfronteerd met de waarheid en hij zag het niet meer zitten. De waarheid kan pijn doen, zo meldt ook Prediker ons aan het einde van het eerste hoofdstuk: “Want in veel wijsheid zit veel verdriet. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert leed.” Hoe verhoudt deze weerbarstige werkelijkheid zich tot de zalvingen van retorica? Hoe verhoudt de discipline die γνῶθι σεαυτόν, ken uzelf, tot haar adagium heeft verheven zich tot retorica? Kortom: hoe verhoudt de filosofie zich tot de retorica?
Inleiding
Retorica en filosofie zijn zacht gezegd niet elkaars beste vrienden. De filosofie heeft haar naam gekregen in afzetting tegen de sofisten. Waar de sofisten zich presenteerden als wijzen, was de belichaming van de filosofie degene die de wijsheid echt lief had. Sofisterij is vanwege de filosofie synoniem komen te staan met drogredeneringen. Gezien de sofisten zich beriepen op de retorica, kwam zo ook de retorica in een kwaad daglicht te staan. Het middel waarmee sofisten zich wijs waanden, moest ook wel besmet zijn. Zo bezien zijn filosofie en retorica elkaars tegenpolen, maar is dat werkelijk zo? Om dat te onderzoeken zullen we eerst antwoord moeten vinden op de vraag wat retorica is, vervolgens wat filosofie is, om uiteindelijk te komen tot de vraag of een synthese tussen beide mogelijk is.
Wat is retorica?
Gezien de paradoxale natuur van retorica en filosofie mag het ironisch heten dat we beginnen met een filosofisch onderzoek naar het wezen van de retorica. Immers, ‘wat is’ is niets anders dan de vraag naar het wezen van iets. Het antwoord dat gegeven wordt is vaak een definitie: ‘wat is de mens?’ ‘De mens is een rationeel dier.’ Laten we daarom maar beginnen met de definitie die vaak aan retorica gegeven wordt: de kunst van het overtuigen. Maar, wat is dat dan? De associatie met manipulatie geeft ‘overtuigen’ een vieze connotatie. We spreken nog steeds over ‘holle retoriek’ als we menen dat bepaalde betogen inhoudsloos zijn en daarom slechts middelen zijn om iemand te overtuigen. Retorica, propaganda en indoctrinatie, ze lijken van dezelfde munt geslagen te zijn. De perceptie van retorica is echter niet retorica zelf.
Om door te dringen tot het wezen van de retorica moeten we weten wat ze leert. De klassieke retorica leert ons van logos, ethos en pathos, de driehoek van retorica. Het woord, logos, draait om argumentatie en stijl. Ethos draait om uitstraling en perceptie. Ten slotte houdt pathos oog voor het publiek. Deze driehoek lijkt niet te draaien om deceptie, maar om perceptie. De manipulatie is echter niet ver weg: als de redenaar begiftigd is met stijl en charme en deze zijn publiek kent, kan zijn publiek voeren richting malafide uitkomsten. Dat ze niet ver weg is, betekent echter niet dat ze in de retorica zelf zit. Manipulatie is een ontaarde retorica, een perversie, een afspiegeling. Het meest sprekende voorbeeld van manipulatie is uiteraard Hitler, voor velen de personificatie van het kwaad. Met dit in het achterhoofd mag het niet verwonderlijk heten dat voor Augustinus de perversie de bron was van alle kwaad, maar dat terzijde. Er zou nu een tegenwerping kunnen komen die wijst op het gebrek aan elementen van de moderne retorica, bovendien zie ik een hoop bijdrages van de klassieke retorica over het hoofd. Hier zou ik tegenin brengen dat er meer zaken tot de retorica behoren, maar deze zaken niet het wezen constitueren. Zoals Kierkegaard het zegt: “De essentie van de mens is geest, en men moet zich niet van de wijs laten brengen door het feit dat hij ook nog op twee benen loopt. De essentie van de taal is de gedachte, en men moet er zich niet door van de wijs laten brengen dat sommige gevoelige mensen vinden dat het de hoogste betekenis van de taal is ongearticuleerde geluiden te produceren.”
Nu we weten wat retorica leert, kunnen we ook onderzoeken hoe ze dat leert. Retorica wordt soms weggezet als een kunde, een techniek, een vaardigheid. Retorica is echter meer dan dat: ze is een ware kunst. Kunst onderscheid zich van kunde door uniciteit en meesterschap. Kijk naar de bierbrouwer: bier brouwen is een kunst op het moment dat ieder biertje verschillend kan smaken: geen bier is voor de ambachtelijke brouwerij hetzelfde. De brouwer legt bovendien nog iets van zichzelf in het bier, wat de bierbrouwer tot meester maakt. Het bier van Heineken is geen kunst, een Klap van de Molen daarentegen… Zo is ook de redenaar meester van zijn taal en een sprekend kunstenaar. De relevantie van dit punt zal later blijken.
We weten nu wat de essentie is van retorica: het is de ware kunst van het overtuigen door middel van de retorische driehoek. Het antwoord op de eerste vraag is daarmee verkregen, en we kunnen dan door naar de vraag wat de filosofie is.
Wat is filosofie?
Het stellen van deze vraag is op zichzelf al een beantwoording van de vraag: filosofie is de enige discipline die zichzelf zo sterk als onderwerp heeft. Dat betekent echter ook dat ieder antwoord altijd onvoldoende zal zijn. De discussie over deze vraag zal doorgaan zolang de filosofie een plaats heeft in het menselijk bestaan. We kunnen in ieder geval beginnen door de term filosofie te ontleden: filo – sofie. Zoals misschien al duidelijk is geworden in de inleiding is filosofie samengesteld uit twee delen: filo, wat ‘ik houd van’ betekent en sofie, wat ‘wijsheid betekent. Kortom: liefde voor de wijsheid, wijsbegeerte. Wat is echter wijsheid? Het antwoord op die vraag is de oorzaak van de vele verschillende antwoorden op de vraag wat filosofie is. Wie meent een wijsheidsbegrip gevonden te hebben, past daar ook de rest van de filosofie op aan. Socrates stelde kennis van het goede gelijk aan het doen van het goede, filosofie was voor hem het bevragen van ethische concepten. Kant stelde het menselijke kenvermogen ter discussie, filosofie was voor hem het formuleren van de mogelijkheidsvoorwaarden van noodzakelijke uitspraken. De Beauvoir stelde onze culturele concepten ter discussie, filosofie was voor haar het primaat geven aan bestaan in plaats van essenties. Gemene deler van deze filosofen is in ieder geval een anti-dogmatische houding waarbij vooronderstellingen worden bekritiseerd.
Tussenspel I
Stel je voor, je loopt door een weiland. Het is lente aan het worden en de bloemen ruiken fris. Niet ver van waar je staat is een veld met lang gras. De zon schijnt wat fel door de wolken heen en je besluit te gaan liggen. Even de rust pakken nadat je de afgelopen weken zo hard had gewerkt. De ondergrond is fijn, zacht, als een kussen. Langzaam beginnen je ogen dicht te vallen en beginnen de dromen te komen. Zonder besef van tijd doe je op een gegeven moment je ogen open en boven je zweeft iets. Verbaasd breng je de focus van je ogen meer richting dan zwevende object: wat zou het zijn? De zon is niet meer te zien en het kleurcontrast tussen het zwevende object en de lichte lucht kan bijna niet groter meer zijn. Het is echter niet zwart, eerder grijs, of beter: zilver. Langzaam kan je verschillende onderdelen onderscheiden bij het zwevende object en dan gaat het dagen: dit is geen vliegtuig, noch een straaljager, dit is een ruimteschip. Je springt op, met het idee om dit onthullende feit aan je vrienden te vertellen, maar na een paar passen houd je je in. Waarom zou je dit aan je vrienden vertellen? Zullen je vrienden dit ooit geloven? Het is toch iets wat die gekkies daar op het internet hebben verzonnen, die complotdenkers met hun theorieën over Area 51 en de malafide intenties van NASA! Daar hoor jij niet bij! Toch kan je niet ontkennen wat je gezien hebt.
Het scenario wat hier is opgetekend mag vreemd klinken, maar wie de serie X-Files heeft gezien, gaat nu opveren in haar stoel. X-Files draait om twee FBI-agenten, waarvan de ene een vrij sceptische houding aanneemt ten opzichte van alles wat ook maar enigszins naar het paranormale riekt (Dana Scully). De ander daarentegen heeft een meer open houding (Fox Mulder). Fox blijkt in de serie dichter bij de waarheid te komen dan Dana. Natuurlijk is dit een fictionele serie, maar ze zegt wel iets over de manier waarop we tegen dogma’s aankijken: niet zelden is degene die ons het evangelie der wetenschappen komt verkondigen degene die meent anti-dogmatisch te zijn, hoewel de wetenschap eveneens tot dogma verheven kan worden.
Terug naar de vraag: wat is filosofie? Zoals uit het Tussenspel blijkt, is anti-dogmatisme niet hetzelfde als scepticisme. Iedere stroming, ieder standpunt kan verworden tot een dogma. Zonder standpunt leven kan echter ook niet. Zoals mijn docent epistemologie het verwoord: men kan nog zo sterk geloven in het scepticisme, maar als je eenmaal op een spoorwegovergang staat en de trein komt eraan, zal ook de scepticus opzij springen. De vraag die we dan ter handen moeten nemen is welke vorm van filosofie dan bedreven mag worden. Welke vorm van filosofie is juist, of waar, of goed.
Stromingen zijn al genoemd en die lijken de beste ingang te vormen voor het helder krijgen van welke filosofie we aan zouden moeten nemen. Grofweg zijn er twee stromingen aan te wijzen binnen de filosofie, die ook vandaag de dag nog hun werk doen. Het zijn de stromingen die door Rafaël zo mooi zijn verbeeld op de School van Athene in het Vaticaan. Het is Plato die naar boven wijst, en Aristoteles die naar beneden wijst. Ik zeg grofweg, want iedere classicus zal nu meteen van haar stoel springen om mij te wijzen op het feit hoezeer de beide stromingen overeen komen of hoezeer Rafaël het fout had. Het naar boven wijzen bij Plato staat voor zijn nadruk op de Ideeën, maar latere manifestaties zijn het rationalisme (denk hier aan cogito ergo sum van Descartes) en de continentale traditie (vertegenwoordigers als Hegel en Heidegger). De traditie die meer omhoog kijkt en daarbij meer in eigen gedachten verstrengeld raakt, helaas met verhoogd obscuur woordgebruik tot gevolg. Aristoteles wijst naar de grond, omdat hij wetenschap wil bedrijven. Zijn traditie wordt voorgezet door het empirisme, best vertegenwoordigd door Hume, dat uiteindelijk zijn doorwerking vindt in de Angelsaksische of analytische traditie. Een traditie die meer ‘probleemgericht’ werkt, nauwe verbanden onderhoud met de wetenschap, praat in dagelijkse taal, maar helaas daarmee ook haar oog verliest voor de zogeheten ‘vragen des levens’.
De scheiding is sterk aangezet en vele historici zullen wijzen op tekortkomingen van deze visie, maar niettemin doet ze haar werk voor het doel dat ze heeft in dit essay. We waren immers op zoek naar het antwoord op de vraag wat filosofie is. Het antwoord dat we tot nog toe hebben brengt ons richting anti-dogmatische stromingen, die uiteen vallen in hun aandacht voor enerzijds de op zichzelf staande rationaliteit en anderzijds de blik die geworpen wordt op de natuur. De vraag, die we ons vervolgens dienen te stellen, welke van deze stromingen het beste past binnen de mal van een anti-dogmatische houding.
Tussenspel II
De kans is groot dat je op dit moment vlakbij een tafel bent. Kijk eens naar de tafel en vraag je af: wat zie ik? Stel je voor dat je aan iemand anders de tafel zou moeten uitleggen, wat doe je? Hoe pak je dat aan? Wellicht staat je computer, tablet of laptop nu wel op de tafel en zou je beginnen met het beschrijven van de manier waarop je de tafel gebruikt. De tafel is het object waar ik mijn spullen opzet. De tafel is dat ding waar mijn kamerplantje opstaat. Heel misschien vertel je na een geslaagd drinkgelag aan je vrienden dat jij de tafel wel eens gebruikt voor ‘de daad’. Mocht je dat van plan zijn, dan zou ik graag vernemen wat de reacties van die vrienden waren, maar dat terzijde. Het kan ook zijn dat je denkt: ‘goh, ik zie hout, hout is materiaal dat bestaat uit bepaalde chemische verbindingen en ik weet nog van die paar lessen algemene natuurwetenschappen dat het atomen waren. Oja, ik herinner me van Wikipedia dat we nu zelfs dieper gaan dan atomen en het hebben over quarks: de tafel bestaat uit quarks.’ Wat is nu echter de werkelijke tafel?
Graham Harman, een filosoof die wordt geassocieerd met de nieuwe stroming van het Speculatief Realisme, stelt zich precies deze vraag. Wat is de werkelijke tafel? Hij is niet degene die het gedachte-experiment met de tafel heeft bedacht. De vader van dit experiment is Sir Eddington, die dit dilemma aan zijn leerlingen voorlegde. De eerste tafel vertegenwoordigt de tafel van het gebruik, de tweede is de tafel van de wetenschap. Harman ziet hierin de eeuwige strijd tussen enerzijds de Humanities en aan de andere kant Science. Wat is nu echter de werkelijke tafel? Harman geeft ons een simpel, doch briljante suggestie: de tafel ligt in het midden. Zowel de tafel van de humanities, als die van science, zijn niet de werkelijke tafels. De tafel kan niet gereduceerd worden tot ofwel haar gebruik, ofwel haar elementen. De tafel is een ding op zichzelf.
Het tweede tussenspel wijst ons de richting naar de ware filosofie. Het is de filosofie van Harman die ons gaat bevrijden richting het antwoord. De manier om de tafel te kennen is namelijk via de kunst. Zonder dat ze als doel heeft om de objecten in hun ware hoedanigheid te leren kennen, geeft de kunst ons suggesties aangaande de aard van het ding. We kunnen echter nooit weten wat het ding is, het zullen altijd suggesties blijven. Niettemin is het noch de harde, noch de zachte wetenschap die ons de richting wijst naar de derde tafel. “[in the art] there is the attempt to establish objects deeper than the features through which they are announced, or allude to objects that cannot quite be made present.” Gegeven de wijze waarop kunst ons inzicht geeft in de objecten, vervolgt hij: “For centuries, philosophy has aspired to the conditions of a rigorous science, allying itself at various times with mathematics or descriptive psychology. Yet what if the counter-project of the next four centuries were to turn philosophy into an art? We would have “Philosophy as Vigorous Art” rather than Husserl’s “Philosophy as Rigorous Science.” “ We hebben nu onze vorm van filosofie te pakken, maar Harman maakt het nog mooier: “In being transformed from a science into an art, philosophy regains its original character as Eros. In some ways this erotic model is the basic aspiration of object-oriented philosophy: the only way, in the present philosophical climate, to do justice to the love of wisdom that makes no claim to be an actual wisdom.”
Synthese
Retorica, dat is de kunst van het overtuigen. Filosofie moet een kunst worden. De grond lijkt vruchtbaar genoeg om zaden te planten die ons de vruchten geven van een innige samenwerking. We zijn er echter nog niet. De filosoof zou geen filosoof zijn als er niet steeds maar weer halt wordt geroepen tegen de voortdenderende trein. De constatering dat beide disciplines kunsten zijn zorgt er immers nog niet voor dat ze samengevoegd kunnen worden. Om erachter te komen of deze kunsten samengevoegd kunnen worden, is het verstandig na te denken over de aard van de kunst die filosofie heet.
Een conflictthese tussen retorica en filosofie zal het onvermijdelijk gaan hebben over de manier waarop de waarheid wordt gedegradeerd in de retorica, maar hoe belangrijk is de waarheid voor de filosofie? De filosoof met de hamer heeft ons in Jenseits van Gut und Böse geconfronteerd met precies die vraag: “Gesetzt, wir wollen Wahrheit: warum nicht lieber Unwahrheit? Und Ungewißheit? Selbst Unwissenheit?” Zeker, de waarheid is handig om te vertellen af en toe, maar waarom zouden we haar zoeken? Het voorspel maakt ons duidelijk dat waarheid zeker niet altijd gewild is. Toch is dat één van de taken die filosofie zichzelf stelt: de waarheid. De waarheid is een dogma waar door de grootste anti-dogmatici niet aan getoornd wordt, afgezien dan van de filosoof met de hamer (er is een reden waarom Nietzsche zo wordt genoemd).
Daar tegenover staat de retorica. De retorica die met haar stijl de zwakte van haar argumentatie soms probeert te verdoezelen. De retorica die oproepbaar de leugen kan laten triomferen boven de waarheid. We hebben echter al gezien dat dit perversies zijn van de retorica. Ja, de leugen kan gepropageerd worden, maar het zit niet in de natuur van het beestje. De pil van retorica is niet van gif voorzien, de pil van retorica wordt met gif bespoten door zij die de waarheid kwaad willen doen. Maar, zelfs als de retorica de leugen vertelt kan er nog gezegd worden dat dit niet tegen de filosofie ingaat. Buiten waarheid, gaat filosofie ook over wijsheid. Soms is het beter om niet de waarheid te zeggen tegen iemand, om niet direct de waarheid te vermelden. Je gaat bijvoorbeeld niet uit een plicht jegens de waarheid vertellen dat er onderduikers in je kelder zitten tegen de nazi die dan aan de deur klopt (hoewel bijvoorbeeld Kant wel de waarheid in zijn categorisch imperatief opneemt, maar hij ontwijkt dit probleem door een andere waarheid te vertellen). De retorica kan in een dergelijk geval een middel zijn om degene met verkeerde intenties, de nazi, het verkeerde pad te wijzen.
Zoals het de meeste vriendschappen en liefdes vergaat, is de verbinding tussen de filosofie en de waarheid ook niet een eeuwige constante. Wie daar goede redenen toe heeft mag de band verbreken, met dus onder andere retorica. Hoewel de aard van de filosofie dus waarheid lijkt te suggereren, is de praktijk weerbarstiger dan dat.
Tussenspel III
Het einde van de vierde eeuw nadert. Het Romeinse Rijk heeft de hoogtijdagen gehad, christenen maken langzaamaan een groei door. Ook jij bent gevallen voor het christendom, maar niettemin ben je een respectabel figuur uit een goede familie. Opeens besluit de keizer echter dat de tijd op is. Er worden valse beschuldigingen naar je hoofd geslingerd en zonder de kans je te verdedigen word je in de cel gezet. Je hele leven stond in het teken van de goede daad, toch word je nu opgesloten… Wat vliegt er op zo’n moment door je heen? Ik zeg zo’n moment, maar een moment suggereert een korte duur, terwijl je naar alle waarschijnlijkheid nog wel even blijft zitten in die cel. Een cel waar de nachten kort zijn, omdat je geen matras ter beschikking hebt. De perfecte tijd om een boek over filosofie te gaan schrijven.
Dat is althans wat Boëthius gedaan heeft toen hij in de cel kwam zitten. Geschoold in de klassieken zocht hij zijn heil bij de ideeën die hij als student had opgedaan. Het werk dat hier uit rolde, was niet je normale lesboek: het was een literair boek. De vraag naar het kwaad komt voorbij, de vrije wil wordt ter discussie gezet, maar niettemin is het een literair boek. Als we op zoek zijn naar manieren waarop de filosofie een kunst is, dan hebben we in de Consolatio Philosophiae in ieder geval een goede kandidaat gevonden. Wat is hier de relatie tot retorica? De klassieke leerschool bestond onder andere uit retorica, dus Boëthius was bekend met het vak. De retorica komt ook expliciet ter sprake bij monde van Vrouwe Filosofia. Het boek is in dialoogvorm geschreven waarbij Boëthius en Vrouwe Filosofia in gesprek treden, omdat Boëthius ‘ziek’ is en Vrouw Filosofia de geneesmiddelen kan brengen. Zie het volgende citaat:
“Wherefore I call to my aid the sweet persuasiveness of Rhetoric, who then only walketh in the right way when she forsakes not my instructions, and Music, my handmaid, I bid to join with her singing, now in lighter, now in graver strain.”
Retorica is hier een hulpmiddel voor de filosofie, een hulpmiddel dat zich in toom houdt enkel en alleen als de retorica naar de filosofie luistert. We hebben gesproken over de manier waarop de leugen niet deel uitmaakte van het wezen van retorica; Boëthius zegt hier dat filosofie de manier is om ervoor te zorgen dat retorica bij haar wezen blijft. Zo komen we langzamerhand bij de synthese tussen retorica en filosofie. Een retorica die trouw blijft en een filosofie die zich als kunst presenteert, zal niet de mist ingaan.
We zijn gestart met de vraag of een synthese mogelijk is tussen retorica en filosofie, daarvoor gingen we langs de retorica en we zijn bezig om langs de filosofie te gaan. De retorica ontsloot haar wezen voor ons, de filosofie liet zien een kunst te willen zijn. De kunst is het raakvlak tussen retorica en filosofie aan het worden. De laatste stap die nu in mijn ogen gemaakt moet worden is om retorica ook als filosofie te gaan zien.
Het komt misschien als een verrassing als je dacht dat de lijn van argumentatie nu nog meer zou uitbreiden over de kunst, maar nee. De gedachte dat retorica ook een filosofie kan zijn, kwam voorbij toen ik op 13 mei naar Rotterdam ben gegaan om de Erasmus-lezing bij te wonen. De lezing werd verzorgd door Alva Noë, iemand die in Nederland enige bekendheid heeft verkregen toen hij een boek schreef dat inging tegen Dick Swaab: Wij Zijn Toch Geen Brein?. De lezing die hij verzorgde ging over de link tussen kunst en de menselijke natuur.
De lijn van zijn betoog was grofweg als volgt: er zijn bij de mens verschillende activiteiten te ontdekken. De mens communiceert, ze eet en ze danst. Er is een groep van activiteiten, zoals de dans, maar ook de taal, die een zeker zelf-organiserend vermogen hebben. Een goede club met dansvloer en we trekken er vanzelf op uit. Wat doen de kunsten? De kunsten zetten deze activiteiten op display. De choreografie bestudeerd in zekere zin de dans en neemt deze kennis vervolgens mee het toneel op. Een ander voorbeeld is tekenen: van kinds af aan kan je kleurplaten maken. De schilder neemt het kleuren en onderzoekt wat dat tekenen nu is: het schilderij is geboren. De kunsten, betoogt Noë, zijn eigenlijk een filosofisch onderzoek. Ze zijn een filosofisch onderzoek naar de menselijke natuur.
Aan het einde van de lezing stelde ik Alva Noë de vraag of retorica dan ook een studie was van de menselijke natuur, hij antwoordde negatief omdat volgens hem retorica een middel was. Zoals ik echter eerder al heb laten zien in het gedeelte over het wezen van retorica, is retorica meer dan een middel: retorica is een kunst. Nu, wie meegaat met Alva Noë en stelt dat de kunst een filosofisch onderzoek is, kan niet anders dan stellen dat retorica dan ook een filosofisch onderzoek moet zijn.
De vraag was of retorica en filosofie wel in een verbinding met elkaar konden treden. De common sense binnen filosofie is sceptisch. Die scepsis kunnen we nu achter ons laten. Niet alleen kan de filosofie retorisch zijn, de retorica kan ook nog eens als filosofie worden opgevat. De filosofie als retoriek en de retorica als filosofie, wat zou een grotere synthese kunnen zijn dan dit?
In opdracht van de honours module retorica in 2015. Docenten: T. van Neerbos, M. Moerman, E. P. R. Sutorius.
Literatuur
Boëthius. (1897). Consolation of Philosophy (vert. H. R. James). Elliot Stock: London.
Harman, G. (2012). The Third Table / Der dritte Tisch: 100 Notes, 100 Thoughts: Documenta Series 085 (Documenta (13): 100 Notes – 100 Thoughts / 100 Notizen – 100 Gedanken). Distributed Art Pub Incorporated.
Kierkegaard, S. (1843). Of/Of: een levensfragment. (vert. J. M. Scholtz). Boom: Amsterdam.
Nietzsche, F. (1954) Werke in drei Bänden (Band 2, pp.567-574). München. Geraadpleegd op 22-06-2015 via: http://www.zeno.org/nid/20009255451