Secularisatie als verklaring voor ontlezing

Over het effect van sociaal-economische, digitale en culturele ontwikkelingen op de leeshouding in Nederland

“Lees je bijbel, bidt elke dag”

Inleiding

Er voltrekt zich een stil drama af onder de Nederlandse jongeren. Het aantal laaggeletterden is gestegen van 17,9 procent in 2015 naar bijna een kwart in 2018, zo is te lezen in het meest recente PISA-onderzoek. Tot 2012 was de leesvaardigheid onder jongeren stabiel, maar vanaf dat moment heeft zich een daling ingezet die uiteindelijk ervoor heeft gezorgd dat de score van Nederland voor het eerst onder het OESO-gemiddelde ligt. Deze ontwikkeling was niet terug te zien bij andere landen, dus de verklaring voor deze ontwikkeling moet binnen Nederland gezocht worden. Wat is er in Nederland gebeurt dat kan verklaren dat de leesvaardigheid en leesbereidheid zo achteruit is gehold? Het beantwoorden van deze vraag is complex: elk verhaal van iedere leerling bevat meerdere lagen en redenen waarom deze leerling op het laagste leesniveau is blijven steken. Het kan zijn dat iemand genoodzaakt is om mantelzorg te verlenen waardoor de tijd die kan worden besteed aan school achteruit gaat: een slachtoffer van de participatiesamenleving. Het kan zijn dat iemand opgroeit in een gezin dat Nederlands niet als eerste taal heeft waardoor het extra lastig wordt om van huis uit gestimuleerd te worden om in het Nederlands te denken en te schrijven. Het kan zijn dat iemand vooral geniet van de internationale cultuur en dus vooral Engelse films en series kijkt en luistert waardoor er weinig geoefend wordt met de moedertaal. Met enkel individuele verhalen komen we echter niet verder.

De hypothese die ik wil onderzoeken is dat secularisatie heeft bijgedragen aan de ontlezing in Nederland. Secularisering is een cultureel proces en wat ik hier naar voren breng is dat cultuur en onderwijsprestaties gekoppeld zijn. Vaak wordt er op het gebied van verschillende onderwijsprestaties gewezen op sociaal-economische factoren: waren je ouders hoog opgeleid, was er de (financiële) ruimte om ongedwongen naar school te gaan? De laatste tijd is er ook aandacht voor discriminerende factoren in het onderwijs waarbij niet-westerse Nederlanders al dan niet bewust worden tegengewerkt. Een factor die echter onderbelicht blijft in deze kwestie is de cultuur: kan cultuur een rol spelen bij onderwijsprestaties en op welke manier? De ontlezing binnen Nederland is hierbij een geschikte casus om deze these te onderzoeken.

Wat is secularisatie?

Allereerst is het belangrijk om neer te zetten wat er bedoeld wordt met secularisatie. In de meest bekende betekenis betekent secularisatie het proces waarbij religie langzamerhand verdwijnt uit de samenleving. Uit een onderzoek van CBS in 2018 blijkt dat “het aandeel personen van 15 jaar en ouder [in Nederland] dat zegt tot een godsdienstige groepering te behoren, in 2017 verder [is] afgenomen tot iets minder dan de helft (49,3 procent).” Dit gegeven hoeft echter niet te betekenen dat het fenomeen religie ook verdwijnt. Onder leiding van de hoogleraren André van der Braak (boeddhistische filosofie in dialoog met overige levensbeschouwelijke tradities) en Manuela Kalsky (Edward Schillebeeckx-leerstoel voor theologie en samenleving) wordt er aan de Vrije Universiteit onderzoek gedaan naar het fenomeen van meervoudige religiositeit (ofwel multiple religious belonging). Een van de bevindingen uit dit onderzoek is dat een hoop Nederlanders zich niet tot slechts één groepering rekenen, maar elementen uit verschillende religies doorleven in de praktijk. Wanneer we dus spreken over secularisatie, dan is het beter om te spreken over de afname van georganiseerde religiositeit.

Wanneer we de these onderzoeken in hoeverre secularisatie bijdraagt aan de ontlezing in Nederland, dan is het de georganiseerde religie die we inderdaad als uitgangspunt nemen. Multiple religious belonging is een fenomeen dat vooral bijdraagt aan het formeren van een identiteit, een antwoord op de vraag wie iemand is. Deze onderneming is vooral relevant voor het individu, terwijl een leerproces betrekking heeft op ten minste een leraar en een leerling. Een leerproces vraagt dus om een gemeenschap waar bij multiple religious belonging de gemeenschap ontbreekt. Georganiseerde religie is daarentegen, zoals het begrip als suggereert, georganiseerd. Het betekent dat georganiseerde religie instituten heeft zoals een kerk waar actief vorm wordt gegeven aan de gemeenschap op een frequente basis.

De grip van georganiseerde religie op de Nederlandse samenleving is sterk achteruit gegaan: “In 1971 ging nog 37 procent van de volwassen bevolking regelmatig – minstens eens per maand – naar een gebedsdienst. In de periode 1997–1999 was dit afgekalfd tot 23 procent, waarna het verder terugliep. Volgens de cijfers van de EBB bleek 17,9 procent van de bevolking in 2010 regelmatig naar de kerk, moskee of synagoge te gaan, in 2015 was dit 16,4 procent.” Op dit vlak is Nederland dus inderdaad geseculariseerd.

Wat is ontlezing?

Wat wordt er vervolgens bedoeld met ontlezing? Allereerst is er sprake van een toename in laaggeletterdheid, zoals we reeds hebben geconstateerd. In de kamerbrief over de aanpak van laaggeletterdheid van 2020 tot 2024 wordt gesproken “over laaggeletterdheid wanneer de taal- en/of rekenvaardigheid van een volwassene zich bevindt onder het niveau van een startkwalificatie. Dit is het eindniveau van mbo-niveau 2.” Wanneer dus gesproken wordt over laaggeletterdheid worden zowel taal als rekenen samengenomen. Voor de these die in dit onderzoek centraal staat is enkel de taalcomponent van belang.

De ontlezing omvat meer dan enkel de stijging van laaggeletterdheid. Er zijn niet enkel relatief meer mensen die wat lezen betreft niet voldoen aan een startkwalificatie, de algemene leesvaardigheid is eveneens gedaald. Waar Nederlandse leerlingen nu een gemiddelde leesvaardigheidsscore van 485 hebben, was dit in 2003 nog 513. Leesvaardigheid wordt hierbij door PISA omschreven als “het begrijpen van, gebruiken van, evalueren van, reflecteren op en omgaan met teksten om je doelen te bereiken, je kennis en potentieel te verruimen en deel te nemen aan de maatschappij.” Het gaat hier dus om teksten in brede zin.

Een laatste belangrijke element wat een rol speelt bij ontlezing is het leesplezier. Naar aanleiding van de PISA scores uit 2018 staat in een rapport te lezen: “Wanneer de leesplezierscores op een ranglijst geplaatst worden, staat Nederland zelfs helemaal onderaan (zowel in 2009 als in 2018): Nederlandse leerlingen ervaren minder plezier in lezen dan leerlingen uit alle andere deelnemende landen.” Vervolgens blijkt dat waar in 2009 nog 54% zei alleen te lezen als het moet is dat in 2018 gestegen tot 63% en een vergelijkbare stijging zie je als het gaat om de vraag of men alleen leest om informatie op te zoeken: van 51% naar 59%. Er is dus sprake van een stijging als het gaat om aantal mensen dat geen leesplezier ervaart.

Nederland heeft dus te maken met een groeiend aantal laaggeletterden, een algemene daling wat betreft leesvaardigheid en wat betreft het leesplezier. Dit scharen we voor dit onderzoek allemaal onder de term ontlezing.

De relatie tussen armoede en ontlezing

We hebben nu geconstateerd dat er ontlezing is, de vraag is nu hoe het komt dat we met ontlezing te maken hebben. Als eerste kan er geconstateerd worden dat wanneer het gaat om laaggeletterdheid er een relatie is met armoede, maar “moeilijker te duiden is hóé deze factoren gerelateerd zijn; wat de invloed van armoede op taalvaardigheid is.” In een rapport over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede wordt geconstateerd dat het aannemelijk is dat armoede laaggeletterdheid kan veroorzaken. Arme mensen wonen doorgaans in arme wijken en hun kinderen komen daardoor niet in een stimulerende omgeving terecht. Bovendien hebben arme mensen niet de middelen om bijscholing te verzorgen voor hun kinderen indien ze dat nodig hebben. (Christoffels et al., 2016)

In dit kader is het relevant om op te merken dat de causaliteit vanuit armoede naar laaggeletterdheid met name gedreven wordt door de wijze waarop de ouders een positieve leesomgeving voor hun kinderen creëren. Buckingham et al. (2013) constateren dat sociaal-economische status een construct is die als proxy fungeert voor dit soort variabelen.

Maar, als armoede een verklarende factor zou zijn voor de stijging van laaggeletterdheid in Nederland, is er dan sprake van een stijging van armoede in Nederland? Integendeel! Uit een rapport van SCP blijkt dat de armoede in Nederland weliswaar in 2013 een piek bereikte, maar sinds die tijd is er sprake van een dalende trend. Hoewel armoede dus voor een gedeelte kan verklaren waarom er laaggeletterden zijn in Nederland, kan het niet verklaren waarom het aandeel laaggeletterden zo is gestegen in Nederland. Er moet dus gezocht worden naar andere verklaringen die recht doen aan de unieke ontwikkeling in Nederland.

Bovendien heeft armoede enkel effect op laaggeletterdheid, maar is armoede geen voorspeller voor leesplezier of de algemene daling van leesvaardigheid in Nederland. Armoede verklaard slechts een deel, we zijn op zoek naar de verklaring voor het geheel.

Digitalisering als verklaring voor ontlezing

Een ontwikkeling waar Nederland de afgelopen jaren onomstotelijk mee te maken heeft gehad, is de digitalisering. Nederland is op dit vlak ook redelijk uitzonderlijk: binnen de EU heeft Nederland samen met Denemarken, Zweden en Finland de meest geavanceerde digitale economie. In het Digital Economy and Society Index (DESI) rapport uit 2018 staat te lezen dat “Nederland op de vierde positie staat van de 28 EU-landen met slechts een 0.02 score verwijderd van de tweede positie. Het land kende een snellere vooruitgang dan het EU-gemiddelde, de andere landen overtreffend in alle DESI-dimensies, terwijl ze haar positie verbeterde in twee dimensies vergeleken met het jaar daarvoor. Nederland blijft de Europese leider op het gebied van connectiviteit met een hoogwaardige, alomtegenwoordige digitale infrastructuur. [eigen vert.]”

Kan deze digitalisering de ontlezing verklaren? Er wordt nogal eens beweerd dat de opkomst van digitale media ervoor heeft gezorgd dat de beeldcultuur centraal komt te staan. In het rapport Lees! Een oproep tot een leesoffensief van de Raad voor Cultuur (2019) is te lezen dat jongeren volop korte teksten lezen op hun smartphone middels apps als Whatsapp, maar het zogeheten ‘diepe’ lezen wordt veel minder gedaan. Uit een onderzoek van Naseri en Noruzi (2019) blijkt dat de digitale omgeving inderdaad effect heeft op de soort teksten die gelezen worden. Zo wordt er meer nieuws en algemene kennis geabsorbeerd, maar het heeft geen impact op het lezen van religieuze en literaire teksten. Uit onderzoek van Liu (2005) blijkt eveneens dat digitalisering effect heeft op ons leesgedrag. Er wordt meer selectief gelezen, terwijl men minder de diepte ingaat. Digitalisering kan dus een verklarende factor zijn.

Echter, als we kijken naar de landen waarmee we in de top staan als het gaat om digitalisering, dan vinden we daar Scandinavische landen als Denemarken en Zweden. Het is algemeen bekend dat deze Scandinavische landen het wat betreft de PISA-scores steevast beter doet en ook in 2018 scoren deze landen significant hoger dan Nederland als het gaat om leesvaardigheid. Wanneer in deze landen de digitalisering net zo hard, zo niet harder is gegaan in vergelijking met Nederland, waarom vind je daar dan geen ontlezing? Digitalisering is dus niet dé verklarende factor.

De relatie tussen cultuur en ontlezing: migranten

De verklaring voor ontlezing is niet te vinden in veranderende sociaal-economische factoren, de verklaring is eveneens niet te vinden in de groeiende digitalisering, dus nu zijn we aangekomen bij cultuur als verklarende factor. De vraag die nu voorligt is of cultuur invloed heeft op het onderwijs en dan specifiek het leesgedrag. Het voordeel van een multiculturele samenleving is dat je in een land de prestaties na kan gaan van verschillende culturen. Je kan de prestaties van verschillende niet-westerse groepen naast elkaar leggen en kijken of er verschillen tussen zitten.

Allereerst dient opgemerkt te worden dat opgroeien in Nederland wanneer Nederlands niet je eerste taal is of je ouders Nederlands niet als eerste taal hebben niet bevorderend is voor de taalprestaties. Over het algemeen doen migranten het daarom slechter dan de autochtone bevolking. Waar we hier echter naar willen kijken is de prestaties van verschillende migrantengroepen. De gedachte is dat je met een ander land ook te maken hebt met een andere cultuur. Als we dus kijken naar de prestaties van groepen op school die een andere achtergrond qua land hebben dit verklaard kan worden door de andere culturele bagage die meegenomen wordt.

Het CBS heeft een langdurig onderzoek gedaan waarbij verschillende asielmigranten werden gevolgd tijdens hun schoolcarrière. De bevindingen fungeren als beschrijvend en geven verder geen verklaring, dus de verklaring zullen we zelf moeten aandragen. Uit dat onderzoek blijkt dat Afghaanse en Iraanse asielmigranten relatief het vaakst naar het vwo gaan, terwijl migranten uit Somalië en andere Afrikaanse landen van onder de Sahara relatief het vaakst naar het vmbo zijn gegaan.

Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). In het rapport Gevlucht met weinig bagage (2017) waarin gekeken wordt naar de situatie van Somalische Nederlanders staat te lezen dat “het verschil met andere migrantengroepen aanzienlijk [is]: Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn gemiddeld eveneens lager opgeleid dan autochtone Nederlanders, maar het aandeel opgeleiden op hbo-/wo-niveau onder deze groepen ligt bijna tweemaal zo hoog als onder Somalische Nederlanders (resp. 16% en 13% tegen 8%). Het aandeel dat maximaal basisonderwijs heeft gevolgd onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders ligt met respectievelijk 32% en 37% aanzienlijk lager dan onder Somalische Nederlanders.”

Wanneer vervolgens specifiek gekeken wordt naar de taalbeheersing dan moeten er wat kanttekeningen gemaakt worden bij dit beeld. Aangezien de Somalische Nederlanders over het algemeen eerste generatie migranten zijn, is het volgens het SCP niet verrassend dat deze groep meer moeite heeft met het Nederlands. Echter, “de taalbeheersing van Somalische Nederlanders van de eerste generatie blijft wel achter bij die van bijvoorbeeld Marokkaanse Nederlanders van de eerste generatie.”

Deze situatie voor Somalische Nederlanders is niet altijd zo geweest. “De vroegere asielmigranten, die voor 1998 kwamen, zijn gemiddeld hoger opgeleid dan de asielmigranten die later arriveerden.” Een verklaring die hiervoor wordt gegeven is het zogeheten selectie-effect, wat betekent dat “de beter gesitueerden eerder [vluchten] dan degenen met een minder gunstige uitgangspositie.”

Het lijkt er in dit geval op dat de slechte positie van Somalische Nederlanders eerder verklaard kan worden door sociaal-economische omstandigheden dan door de culturele bagage die wordt meegenomen. Als we kijken naar taalbeheersing dan is de positie van Somalische Nederlanders vergelijkbaar met andere eerste generatie migranten. Wanneer er verschil te zien is tussen Somalische en Marokkaanse Nederlanders dan kan dat verschil verklaard worden aan de hand van het selectie-effect. Zo lijkt het alsof cultuur toch geen verklarende factor is. Tegelijkertijd kan het culturele effect ook niet worden uitgesloten. Sociaal-economische factoren verklaren de slechte positie van Somalische Nederlanders, maar hebben we met de sociaal-economische factoren ook de goede positie van Afghaanse en Iraanse Nederlanders verklaard? Kunnen we in hun gevallen de situatie ook middels het selectie-effect verklaren of is er wat anders aan de hand?

Een belangrijke stem wanneer we kijken naar de verschillen in cultuur als het gaat om onderwijs in verschillende landen is de dit jaar overleden Nederlandse organisatiepsycholoog Geert Hofstede. Hij heeft een model gecreëerd om verschillende culturen op een aantal indicatoren (of dimensies) met elkaar te vergelijken. Er zijn er uiteindelijk zes geformuleerd. De eerste is de machtsafstand, wat gaat over de acceptatie van hiërarchie. Een land als Nederland is vrij vlak wat betreft hiërarchie en heeft daarom een lage machtsafstand. De tweede is de as van individualisme versus collectivisme, waarbij het draait om de vraag of personen in de samenleving zichzelf meer zien als een ‘ik’ of een ‘wij’. De derde is de as van masculien versus feminien, samenlevingen waar de eerste centraal staan waarderen eerder krachtige daden terwijl in samenlevingen waar het tweede centraal staat men eerder consensus waardeert. De vierde is de mate van onzekerheidsafkeer, waarbij de vraag is in hoeverre een samenleving kan leven met onzekerheden. De vijfde gaat om lange versus korte termijn oriëntatie, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin een samenleving opteert voor tradities en veranderingen. De laatste is de as van toegeeflijkheid versus terughoudendheid, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin een samenleving het toestaat om jezelf ‘even lekker te laten gaan’.

Het model van Hofstede sluit mooi aan op het sedimentatiemodel van Van den Brink, die hij heeft uitgewerkt in zijn essay Heilige Geest: Een Essay over Aard en Wording van de Menselijke Natuur. Hierin stelt Van den Brink dat de menselijke natuur, die hij definieert als “het gebied van vaardigheden en voorkeuren die uit onze voorgeschiedenis afkomstig zijn, die tot op heden doorwerken en die bij verreweg de meeste mensen voorkomen,” naar analogie met sedimentatie is gevormd door die voorgeschiedenis. Dat wil zeggen dat de mens in zichzelf nog steeds de primaat kan herkennen, maar ook de nomade, de boer en de erfenis van enkele grote beschavingen.

De as van collectivisme en individualisme die Hofstede in zijn model omschrijft kan getypeerd worden als een spanning tussen de primaat en de westerse beschaving in onszelf. Primatoloog De Waal schrijft over de westerse beschaving dat deze “een oude liefdesverhouding met de persoonlijke onafhankelijkheid [koestert].” Het is deze liefdesverhouding die als individualisme gekarakteriseerd kan worden, waar het relationele model dat De Waal voorstaat meer richting het collectivisme opgaat.

Deze spanning zien we ook terug in wat Van den Brink in het kader van zijn boek Ruw Ontwaken uit een Neoliberale Droom (2020) heeft getypeerd als het midden zoeken tussen supermarkt Amerika en superstaat China. De supermarkt Amerika heeft een hoge nadruk op het individu, terwijl de superstaat China een hoge nadruk legt op het collectief. We zien dus dat het model van Hofstede aansluit op het sedimentatiemodel van Van den Brink.

Hofstede heeft in 1986 een paper geschreven waarin de eerste vier dimensies van zijn model worden gerelateerd aan lesgeven en leren. Voor collectivistische samenlevingen geldt dat er meer aandacht is voor traditie, terwijl individualistische samenlevingen meer nadruk leggen op datgene wat nieuw is. Nederland scoort vrij hoog op het vlak van individualisme, waarbij je dus kan verwachten dat er meer trek is voor datgene wat nieuw is. Dit zien we terug in de mate waarin Nederland is gedigitaliseerd. Zoals we hebben gezien is Nederland veel sneller en sterker gedigitaliseerd dan andere EU-landen en dat had niet gekund in een samenleving waarin het nieuwe met angstige ogen wordt bekeken.

Een ander kenmerk van collectivistische samenlevingen is het belang dat wordt gehecht aan de prestige die gepaard gaat met het onderwijs, waarbij het onderwijs bijdraagt aan de sociale klasse waar je bij gaat horen, terwijl individualistische samenlevingen onderwijs eerder zien als een manier om de economische waarde te vergroten. Als individualistische samenleving geeft Nederland inderdaad meer om de economische waarde van het onderwijs dan om de prestige die het met zich meebrengt. De VVD, die al meerdere verkiezingen achter elkaar de grootste politieke partij van Nederland is, heeft in 2016 zelfs een voorstel gedaan om enkel nog nuttige opleidingen aan te bieden.

Als we binnen dit model vervolgens kijken naar Iran, dan zien we dat Iran hoog scoort op het collectivisme. We hebben gezien dat Iraanse Nederlanders over het algemeen een goede positie hebben als het aankomt op onderwijs. We hebben ook gezien dat een collectivistisch model onderwijs ziet als prestige. We zouden dus kunnen concluderen dat Iraanse Nederlanders een goede positie wat betreft onderwijs hebben verworven omdat ze onderwijs als een prestigieus project zien in plaats van een economische investering.

Bij een gesprek op café Weltschmerz [toen dit medium nog geen complotwappies uitnodigde] tussen socioloog Eric C. Hendriks en Europeanist en filosofiestudent Sujet Shams vertelt laatstgenoemde over de Iraanse cultuur waarin “onderwijs bijna je bestaansrecht is, zo belangrijk is het.” Dit bevestigt het geschetste beeld van Iran en kan verklaren waarom Iraanse Nederlanders het zo goed doen als het op onderwijs aankomt.

De relatie tussen cultuur en ontlezing: bijzonder onderwijs

Een andere manier waarop we kunnen kijken naar de wijze waarop cultuur het onderwijs beïnvloed is door te kijken naar de prestaties van bijzondere scholen in vergelijking met openbare scholen. In Nederland is het onderwijs middels artikel 23 van de grondwet geregeld. Het tweede lid garandeert de vrijheid van het onderwijs en het zevende lid garandeert de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Dit betekent dat wanneer een stichting volgens een bepaalde richting onderwijs wilt geven, deze stichting erop kan rekenen dat de overheid het onderwijs van deze stichting bekostigd. Er is vervolgens sprake van algemeen bijzonder onderwijs en confessioneel bijzonder onderwijs. Onder de eerste vallen bijvoorbeeld Montessorischolen en Daltonscholen, onder die tweede vallen bijvoorbeeld Islamitische en Protestantse scholen.

Driessen et al. (2017) hebben onderzoek gedaan naar de vraag of er verschil zit tussen openbaar en bijzonder onderwijs als wordt gekeken naar cognitieve opbrengstmaten. “Hoewel protestantse en katholieke in eerste instantie wat beter lijken te presteren op de cognitieve opbrengstmaten dan openbare scholen, blijkt dat nadat rekening is gehouden met de samenstelling van de leerlingenpopulaties er geen verschillen in opbrengsten meer resteren. De hypothese dat deze twee categorieën bijzondere scholen beter presteren dan openbare scholen dient daarmee te worden verworpen.” Vervolgens constateren ze echter ook dat “deze constatering niet geldt voor islamitische scholen. De meeste van deze scholen hebben lage bruto scores (…) Wanneer echter de netto opbrengsten worden bestudeerd, dan blijkt dat islamitische scholen de grootste toegevoegde waarde bij hun leerlingen weten te realiseren.” Critici wijzen erop dat deze stap van bruto naar netto niet gelegitimeerd is en dat je juist moet kijken naar de bruto scores, maar in dat geval betekent dit dat confessioneel bijzonder onderwijs hoger scoort dan openbaar onderwijs. Bij de netto scores geldt dat ook, alleen dan slechts voor een deel van het confessioneel onderwijs, te weten het Islamitische bijzonder onderwijs.

Tegelijkertijd wordt wel vermeld dat “uit internationaal onderzoek een tendens naar voren [lijkt] te komen dat bijzondere scholen (i.c. religieuze scholen) wat beter presteren dan openbare niet-religieuze scholen.” Het feit dat het protestantse en katholieke onderwijs wanneer het de netto opbrengsten betreft niet onderdoet voor de openbare scholen, zou verklaard kunnen worden aan de hand van secularisatie. Het is met name binnen de christelijke gemeenschap dat zich in Nederland een sterk proces van secularisatie heeft voorgedaan, maar zoals de auteurs terecht opmerken is het aandeel bijzonder onderwijs als gevolg hiervan niet geslonken. Het bijzonder onderwijs is zelf als het ware geseculariseerd.

Ik heb zelf onderwijs genoten op een protestantse basisschool en vervolgens op een christelijke middelbare school en waar bij de eerste school nog sprake was van een verplichting tot het leren van Psalmen, was er bij de tweede school slechts sprake van enkele vieringen af en toe. Het is vergelijkbaar met de wijze waarop tijdens een zaak waarbij de Stichting Katholieke Universiteit (SKU) de Bisschoppenconferentie had gedaagd de katholieke identiteit van de Radboud Universiteit ter sprake kwam. Een verslag hierover tekent het volgende op: “”Nog altijd openen wij promoties en plechtigheden met een gebed. Daar staan wij voor,” zei voorzitter Wigboldus gevraagd naar de identiteit van de RU. Dat is mooie symboliek stelt de rechter vervolgens, maar doet de instelling ook ‘actief’ iets aan deze identiteit?”, Je kan je dus afvragen in hoeverre de denominatie nog een rol speelt bij katholieke en protestantse scholen indien er slechts symbolische handelingen worden gedaan in een verder geseculariseerd landschap. Buiten kijf staat dat de islamitische gemeenschap niet getroffen is door deze secularisatie, maar juist sterk inzet op haar identiteit.

Het artikel van Driessen et al. verwijst naar mogelijke verklaringen voor de goede prestaties van het bijzonder onderwijs en constateren dat de theorie van sociaal kapitaal het meest genoemd wordt. “Sociaal kapitaal behelst de normen met betrekking tot vertrouwen en wederkerigheid die voortkomen uit sociale netwerken. Bijzondere scholen worden volgens deze visie ondersteund door een functionele gemeenschap (community), waarbinnen deze kenmerken van sociaal kapitaal sterk vertegenwoordigd zijn (Hofman, Hofman, Guldemond, & Dijkstra, 1996 [zoals geciteerd in Driessen et al.]). Het vertrouwen binnen deze gemeenschappen schept voor ouders en leerkrachten de voorwaarde voor het uitwisselen van relevante informatie, bijvoorbeeld over de aard en kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast kunnen de betrokkenen hulp inschakelen vanuit de gemeenschap om de gezamenlijke doelen te realiseren, bijvoorbeeld bij huiswerk, hand-en-spandiensten op school en educatieve uitstapjes. Van groot belang bij dit alles is de gedeelde visie met betrekking tot de waarde van onderwijs en het nastreven van hoge prestaties. Zelfs wanneer de school een sterk diverse leerlingenpopulatie kent, is de verwachting dat de gemeenschappelijke kenmerken het realiseren van dergelijke doelen kunnen faciliteren.”
In het geval van geseculariseerde bijzondere scholen valt het effect van de functionele gemeenschap weg. De gemeenschap die je normaliter buiten school om ook in de kerk ziet op zondag is beperkt tot het ouderlijk treffen bij het schoolplein. Er kunnen natuurlijk onderlinge lijntjes ontstaan tussen ouders, maar een geseculariseerde school is toch voornamelijk geïndividualiseerd.

We kunnen dus concluderen dat cultuur van invloed is op de kwaliteit van het onderwijs dat genoten wordt, maar daarmee is de kous nog niet af. De specifieke relatie tussen secularisatie en ontlezing is nog niet gelegd. De geseculariseerde bijzondere scholen zouden kunnen verklaren waarom de leesvaardigheid achteruit is gehold, maar ze verklaren niet waarom het leesplezier is afgenomen.

Ik vertelde al eerder over mijn ervaring op de protestantse basisschool: de verplichting om Psalmen te leren. Dergelijke verplichtingen gelden op meerdere scholen en zorgen voor een zekere verhouding tot tekst. Dergelijke verplichtingen kunnen als vervelend worden ervaren op het moment dat deze worden opgelegd, maar het resultaat is positief. Aristoteles observeert in de Ethica dat “de meeste mensen, en vooral jonge mensen, vinden een matig en hard leven immers niet aangenaam. (…) eenmaal tot gewoonte gemaakt zullen ze niet langer pijnlijk zijn.” Hier stelt Aristoteles dat opvoeding pijn doet, maar dat opvoeding uiteindelijk tot plezier leidt in de activiteit waar de opvoeding op was gericht. Waar ik het leren van de Psalmen nog vervelend vond, is het lezen van teksten later plezierig gaan worden. Het leesplezier is aldus gestimuleerd en gecultiveerd.

Het mag geen verrassing heten dat ik deze ervaring heb met een protestantse basisschool. In een recensie van het proefschrift De vrucht van Bijbelsche opvoeding’ – Populaire leescultuur en opvoeding in protestants-christelijke gezinnen, circa 1880-1940 van Jacques Dane schrijft Gert J. Peelen in de Volkskrant (27 jun. 1997) over het verschil tussen de katholieke en protestantse leescultuur in de tijden dat Nederland nog niet geseculariseerd was. Er zijn wel pogingen ondernomen om katholieken aan het lezen te krijgen en zo geletterd te maken, maar protestanten lazen veel. Heel veel. “In met name het gereformeerde volksdeel, dat eind vorige, begin deze eeuw net als de katholieken in een hevige emancipatiestrijd was verwikkeld, werd juist gelezen dat de stukken er afvlogen.”

Wie de voorstelling Bij ons in de Biblebelt (2019) in het Museum Catharijneconvent heeft bezocht zal dit beeld ook kunnen bevestigen. Een van de ruimtes was volledig gewijd aan de verschillende boeken die op de biblebelt bewaard worden. Boeken zijn hier een vorm van prestige waarbij het een wereld van verschil is als je een hardgebonden binding met goudblad hebt of juist een meer vulgaire hedendaagse paperback. Natuurlijk bestaat de biblebelt nog steeds, maar de secularisering heeft zeker ook het protestantse smaldeel van de natie getroffen. Wanneer de secularisering een dergelijke cultuur treft, heeft dat ook effect op de leescultuur. Wie heeft er gehoord van ontkerkelijkte mensen die zondag Homerus erbij pakken?

Conclusie en discussie

We hebben gezien dat er sprake is van ontlezing in Nederland. Niet alleen is het aandeel laaggeletterden flink gestegen, het leesplezier is ook flink achteruit gehold. We hebben gezien dat armoede en digitalisering een rol spelen bij de ontlezing van Nederland, maar deze factoren hadden uiteindelijk niet de verklarende kracht om de unieke positie van Nederland te duiden. We hebben vervolgens gekeken naar de cultuur en aannemelijk gemaakt dat cultuur een rol speelt bij de verklaring voor ontlezing. Specifiek binnen de Nederlandse context is deze cultuur een proces van secularisering geweest, die waarschijnlijk het meest effect heeft gehad op de van oorsprong protestants kerkende mensen. Secularisatie als verklaring voor ontlezing is daarmee een valide hypothese.

Het vergt nader onderzoek om na te gaan of deze hypothese inderdaad kracht heeft. Er zou gekeken kunnen worden naar de prestaties op het gebied van leesvaardigheid in gemeenschappen die traditioneel protestants waren en dit karakter nu verloren hebben. Bovendien is deze hypothese geldig voor Nederland, maar geldt ze ook voor andere geseculariseerde landen? Scandinavische landen worden over het algemeen ook als sterk geseculariseerd gezien, maar zoals we hebben gezien doen deze landen het op het gebied van leesvaardigheid juist goed. De vraag is of de soort secularisatie van deze landen langs dezelfde lijn verloopt. Was er een protestantse leescultuur of is er altijd al een seculiere leescultuur geweest? De uitkomsten uit zo’n onderzoek kunnen van nut zijn voor de Nederlandse context. Wij kunnen leren van de stappen die zij anders hebben gezet op dit vlak.

De hypothese dat Nederland door secularisatie de ontlezing in is gegaan staat. Hiermee staat deze conclusie in een grotere kritiek op de protestgeneratie van de jaren ‘60. Robert Bly geeft in zijn Sibling Society aan dat deze generatie ervoor heeft gezorgd dat het superego, het regulatieve gedeelte van de cultuur, is onttroond en dat daarmee Traditie met een grote T ook is verdwenen. De protestantse leescultuur kan je als onderdeel van die Traditie zien. De onderdrukkende en verstikkende structuren waren het gedeelte van de Traditie die weg moesten, maar zoals we met Aristoteles hebben gezien is pijn niet los te denken van het opvoedingsproces. De protestgeneratie heeft het kind met het badwater weggegooid en nu zitten we met de gebakken peren, te weten: ontlezing.

Literatuur

Aristoteles (2019). Ethica (vert. C. Pannier & J. Verhaege) (p,329-330). Historische Uitgeverij.
Andriessen, I. & Gijsberts, Mérove & Huijnk, Willem. (2019). Gevlucht met weinig bagage: De leefsituatie van Somalische Nederlanders.
Bly, R. (1996). The Sibling Society. Penguin
Christoffels, I., Baaij, P., Bijlsma, I., & Levels, M. (2016). Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede (p.12). Expertisecentrum Beroepsonderwijs. ROA External Reports
Driessen, G., Agirdag, O., & Merry, M. (2017). Denominatie van de school, gezins- en schoolsamenstelling en onderwijsprestaties: Verschillen openbaar en bijzonder onderwijs in hun opbrengsten? (p.57). In: Pedagogiek, 37(1), (pp.47-61). DOI: 10.5117/PED2017.1.DRIE
Gubbels, J., van Langen, A., Maassen, N., & Meelissen, M. (2019). Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht. Enschede: Universiteit Twente. DOI: 10.3990/1.9789036549226
Hoff, S., B. van Hulst en B. Goderis (2019). De omvang van armoede. In: Armoede in kaart: 2019.
Hofstede, G. (1986). Cultural differences in teaching and learning. In: International Journal of Intercultural Relations Vol 10(3). DOI: 10.1016/0147-1767(86)90015-5
Liu, Z. (2005). Reading behavior in the digital environment: Changes in reading behavior over the past ten years. In: Journal of Documentation, Vol. 61 No. 6, pp. 700-712. DOI: 10.1108/00220410510632040
Naseri, Z. & Noruzi, A.(2016). The Effect of Digital Age on Youth Reading Habits and Practices. In: Research on Information Science and Public Libraries, vol. 22, n. 2, pp. 213-227. Geraadpleegd op 03-07-2020 via http://hdl.handle.net/10760/34220
OECD (2019). PISA 2018 Reading Framework (p.28). In: PISA 2018 Assessment and Analytical Framework. Paris: OECD Publishing. DOI: 10.1787/5c07e4f1-en
Raad voor Cultuur (2019). Lees! Een oproep tot een leesoffensief. Den Haag: Onderwijsraad
Van den Brink, G. (2018). Heilige Geest: Een Essay over Aard en Wording van de Menselijke Natuur (p.14). Valkof Pers.

Dit stuk is geschreven in het kader van Lijnen van een Filosofische Bestuurskunde 1 gegeven door prof. dr. Gabriël van den Brink in de MA Filosofie van Cultuur en Bestuur aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

Hoe kunnen we het hedendaagse conservatisme duiden?

Er waart een spook door Europa, althans: in ieder geval door Nederland. Het is het spook van conservatisme. De Tegenlicht-uitzending van 24 mei jongstleden getiteld Lekker conservatief was een poging om dit spook te vatten, wat sinds een paar jaar door ons land heen waait. Het programma volgde Tom de Nooijer, SGP-er en het jongste gemeenteraadslid van het Gelderse Oldebroek. Vanuit deze traditionele hoek ziet hij de opkomst van Baudet met vreugde tegemoet: het is weer hip om rechts te zijn. De aflevering begint met een tafereel dat bij mij althans grote gevoelens van nostalgie opwekte: het gezin De Nooijer zit aan tafel en eet macaroni met ketchup, maar niet alvorens te bidden voor het eten. Dochterlief kan bijna niet wachten om aan te vallen en onderbreekt voortijdig haar gesloten ogen om verlekkerd naar het eten te kijken dat voor haar staat. Een ieder die geboren en getogen is in een protestants christelijk gezin kan dit herkennen en het doet daarmee verlangen naar vervlogen tijden, terwijl dit tafereel zich in de huidige tijd afspeelt. Het feit dat de documentaire kiest voor dit beeld als introductie zegt ook alles over de wijze waarop ze het conservatisme naar voren willen schuiven: er zit een religieus element in, maar het is ook een simpele wereld. Hier geen quinoa burgers met bosui met een tapenade van avocado, maar gewoon: macaroni met ketchup. Klopt dit beeld echter wel? Kunnen we conservatisme duiden als de hang naar een simpele wereld? Wat betekent het om conservatief te zijn in de 21e eeuw?

Om het hedendaagse conservatisme te duiden kijken we naar de manier waarop de mannenbeweging zich verhoudt tot het feminisme en dit doen we aan de hand van Robert Bly en het gesprek in De Nieuwe Wereld met Frank Koerselman. We zullen het ook leggen naast de traditionele psychologie zoals G. H. Mees die naar voren brengt, omdat het zichzelf opwerpt als hoeders van het cultuurchristendom. We zullen ten slotte zien hoe in the Young Pope een beeld wordt geschapen van een conservatisme waar het hedendaags conservatisme niet in de buurt komt. Middels deze contrast beweging hoop ik een tentatief beeld te schetsen van het hedendaagse conservatisme en aldus een antwoord te formuleren op de hiervoor gestelde vragen.

De mannenbeweging en het feminisme
De eerste vraag die wij onszelf kunnen stellen is de vraag hoe de conservatieve beweging zich verhoudt tot een andere beweging die in onze tijd veel aanhang heeft: het feminisme. Hiervoor grijpen we naar Robert Bly.

Robert Bly is een van de aanjagers van de mannenbeweging van de jaren ‘80 en ‘90. Alleen al om die reden is het interessant om hem te koppelen aan het huidige conservatisme. Vaak wordt het huidige conservatisme geduid aan de opkomst van de zogeheten ‘alt-right’ die zich op fora als 4chan heeft kunnen ontwikkelen als een beweging voor rechten van mannen waarbij zogeheten ‘incels’ (een afkorting van involuntary celibate, verwijzend naar de afwijzing van vrouwen om deze mannen toe te laten treden tot het domein van ‘echte’ mannen) een belangrijk deel van de cultuur vormgeven. [1] Waar deze mannenbeweging echter niets van het feminisme moet hebben, ziet Robert Bly zijn bijdrage juist als een proponent van het feminisme.

Wat hij in The Sibling Society (1996) naar voren brengt is dat de Amerikaanse samenleving van die tijd te kampen heeft met het wegvallen van de vaderlijke rol. De vaderlijke rol, zo stelt hij, wordt getypeerd door het super-ego. In de Freudiaanse psychoanalyse is de super-ego de plek waar regels worden gesteld: het is het normerende kader. De revolutie van 1968 was erop gericht om dit normerende kader te doorbreken en daarmee was dit een revolutie tegen de vaders. Hij anticipeert hiermee Frank Koerselman, die bij De Nieuwe Wereld in gesprek is over zijn boek Ontvadering (2020) en eveneens het ageren tegen autoriteit gelijkstelt met het ageren tegen de vader. Waar Bly schrijft in de Amerikaanse context, schrijft Koerselman over de Nederlandse context. Waar dus beweerd zou kunnen worden dat de diagnose van Bly slechts voor overzee geldt, spreekt Ontvadering dit tegen.

De herwaardering van deze vaderlijke rol is nodig, omdat het ontbreken ervan ervoor zorgt dat mannen ongeleid worden. Ze blijven steken in de adolescentie en weten niet meer wat grenzen zijn. Bly wijst in dit verband op het begrip van de nafs, “[t]he term nafs, as understood today, refers primarily to the greedy soul.” (Bly, p.21) De adolescentie uit zich in het oncontroleerbare verlangen. Een voorbeeld van deze adolescentie kunnen we vinden in het recent verschenen NRC-artikel De grappen over sperma van een ‘aanrakerige’ docent waarin een van de studenten zegt: “[De docent] werd niet gecorrigeerd en is het [grensoverschrijdende gedrag] normaal gaan vinden.” Het corrigerende bevindt zich in de super-ego, in de vaderlijke rol, maar als die verdwijnt weten we dus niet meer hoe we anderen kunnen corrigeren. We kunnen zo concluderen dat de herwaardering van de vaderlijke rol zoals Bly dat voorstelt inderdaad past binnen het feminisme. Wat de huidige conservatieve beweging echter doet is het feminisme beschuldigen als de oorzaak van het wegvallen van de vaderlijke rol.

Deze conservatieve beweging heeft dus wel de juiste diagnose te pakken, maar heeft de verkeerde zondebok gekozen. Zoals Koerselman ook naar voren brengt: de revolutie van de jaren ‘60 was voornamelijk een revolutie van zonen tegen hun vaders, niet van het feminisme. Tegelijkertijd zijn er wel tendensen binnen het huidige feminisme waar kritisch op gereageerd kan worden, wanneer men bijvoorbeeld betoogd dat de conceptie van een vaderrol en moederrol al stereotype is en bestreden moet worden. Deze rollen zijn nodig, zoals ook blijkt uit het aangehaalde voorbeeld binnen de #metoo-context en deze rollen dienen daarom wel degelijk op waarde geschat te worden.

Religie en het conservatisme
Een ander element van het conservatisme is de religie. Thierry Baudet heeft zichzelf omschreven als een cultuurchristen en de Tegenlicht-documentaire volgde een SGP-raadslid, wat een expliciet traditioneel christelijke partij is. Het is wederom Robert Bly die hier duiding kan verschaffen, maar ook G. H. Mees kunnen we gebruiken om dit fenomeen te verklaren.

Robert Bly verwijst in zijn dertiende hoofdstuk naar de zus van Noach, een karakter verzonnen door William Butler Yeats, die niet had geleerd om symbolen te lezen. Deze wordt gecontrasteerd met Noach, die de symbolen begreep en daarom zijn ark kon gaan bouwen. De vloed is bij Bly een vloed van materialisme, maar ook van informatie. “Because information pours in from all sides, we have little attention left for symbols.” Een hoofdstuk eerder beschrijft Bly hoe de informatie die we tegenwoordig binnenkrijgen is gedevolveerd. Waar ons brein moeite moet doen bij het lezen van woorden, waar een zin een wereld kan scheppen en onze fantasie kan prikkelen, geeft het beeld direct toegang tot een bepaalde betekenis. De overgang van de tekstcultuur naar de beeldcultuur betekent een overgang van informatie waar een betwiste hermeneutische betekenis aan kan zitten naar informatie die recht voor zijn raap is. Wanneer we een vloed aan hapklare brokken informatie binnenkrijgen wordt ons brein dus niet aan het denken gezet en vergeten we wat het is ons symbolen te lezen. Wij zijn dus, aldus Bly, geworden als de zus van Noach.

Ons onvermogen om om te gaan met symbolen vinden we ook terug bij G. H. Mees. Hij was een van de eerste sociologen van Nederland, die het fenomeen religie wilde bestuderen. Zijn magnum opus is de Revelation in the Wilderness, waarin hij probeert om de grondgedachtes van de religieuze tradities te vatten. Met enig anachronisme zou het een archeologie van religie kunnen worden genoemd, à la Foucault. Het boek is opgedeeld in drie delen, waarbij de Book of Signs, het derde deel, voor ons relevant is. Hierin beschrijft hij zijn verhouding tot symboliek en zet hij zijn project van traditionele psychologie uiteen.

Wat is traditionele psychologie?
Traditionele psychologie moet allereerst afgezet worden tegen de gangbare psychologie die wordt bedreven op de universiteit. Mees heeft een sterke kritiek op het uitgangspunt waarbij enkel de ratio in het oog wordt genomen, een uitgangspunt waar filosofie haar raison d’être van heeft gemaakt. De universiteit is een instituut dat is ontstaan uit de filosofie en de ratio staat centraal, de psychologie die op de universiteit wordt bedreven is derhalve ook voornamelijk een rationele activiteit. Het probleem met een psychologie die enkel haar kennis verwekt vanuit de ratio negeert de andere faculteiten van de mens die van invloed zijn op haar psyche. Er is een lichaam met gevoelens, intuïties, percepties, rationele gedachten en geloof. Het is de traditionele psychologie die al deze onderdelen onder zich schaart.

De traditionele psychologie richt zich op de algemene menselijke geest die schuilgaat achter de uitingen en gebruiken die de mens hanteert. Haar studie-object zijn de symbolen. Symbolen worden door Mees gecontrasteerd met definities. Het is als het ware de antithese van de claire et distincte van Descartes: in de symboliek is betekenis diffuus met meerdere lagen en dus niet helder en welonderscheiden. Hier wordt de strijd die door Plato is neergezet tussen dichters en filosofen in het voordeel van de dichters beslecht. Al moet worden opgemerkt dat Mees niet pleit tegen rationaliteit. Het is geen pleidooi voor irrationaliteit, maar rationaliteit dient breder te worden opgevat dan de nauwe analytische ratio waar de westerse mens sinds Descartes mee is opgescheept.

Verhouding traditionele psychologie en conservatisme
De vraag is vervolgens hoe het conservatisme zich verhoudt tot deze traditionele psychologie, tot de verloren gewaande symboliek. Conservatief wijst doorgaans op de behoudzucht, iets willen conserveren, bewaren voor de toekomst. Er is de erkenning dat de wereld veranderd, maar de wereld moet niet zodanig veranderen dat de wereld niet meer te herkennen is zoals die was. Het hedendaagse conservatisme werpt zich nadrukkelijk op als de conservator van het christendom, waarbij de islam het moet ontgelden. Baudet heeft het begrip oikofobie gepopulariseerd, wat in letterlijke zin de angst voor het huis betekent maar in de context van zijn gedachtegoed verwijst naar de angst voor het eigene. De elite is zogezegd bezig om haar eigen zijn te verkwanselen en de groep die dit eigen zijn opslokt is de ander.

Oikofobie gaat gekoppeld met xenofilie: de liefde voor het andere. Xenofobie is hierbij de andere kant van de munt, dat is de angst voor de ander en deze gaat gekoppeld met een oikofilie, de liefde voor het eigene. Waar conservatisme zich zet tegenover de oikofobie, is het logische gevolg dat haar reactie is om een angst voor het andere en liefde voor het eigene tentoon te stellen. Het andere is hier dan de islam, het eigene het christendom.

Fobie en filia, angst en liefde zijn beide zaken van de ziel. We hebben op dit punt dus niet te maken met louter rationele begrippen, maar met begrippen waar gevoelens, intuïties en dergelijke een rol spelen. Precies het begrippenkader waar de traditionele psychologie zich op verlaat. Het heeft daarom ook geen zin om de hedendaagse conservatieve beweging om de oren te slaan met de feiten.

In een interview uit 2015 tijdens The Geologic Imagination spreekt Graham Harman over het onderscheid tussen Truth en Power in de hedendaagse politieke arena. “Truth politics (…) is the idea that we basically already know what the political truth is. (…) Power politics, the other side of the dispute, is the notion that there isn’t really any truth. Crudely put, whoever wins decides what the truth is: ‘history is written by the winners’.” De huidige conservatieve beweging bevindt zich op het vlak van Power. Wederom kunnen we stellen dat deze machtspolitiek meer in het domein past van de traditionele psychologie dan in het domein van de pure ratio. Het is niet dat de ratio afwezig is: er wordt nog steeds gedweept met wetenschap.

Terugkomend bij de promotie van het eigene van deze conservatieve beweging. Er wordt gesproken over cultuurchristendom. Dit betekent zoveel als het in stand houden van de christelijke tradities die Nederland rijk is. We hebben het dan over kerst, pasen en soms ook over pinksteren. De invulling van deze tradities is vooral bedoeld om de nationale psyche te stimuleren tot verbinding: tijdens Pasen neemt een groot deel van het land het verhaal van de lijdende christus tot zich. De gegoede burgerij wendt zich tot de Mattheüs Passion, terwijl de massa kijkt naar een Bekende Nederlander die de rol van Jezus op zich neemt tijdens de Passion van de Evangelische Omroep die wordt opgenomen in een van de steden die Nederland rijk is. Heet hangijzer is tegenwoordig het Sinterklaasfeest waarbij een onderdeel van het spel wat daar gespeeld wordt symbool is komen te staan voor racistisch Nederland, dan heb ik het uiteraard over zwarte Piet.

Waarom worden deze tradities zo aangegrepen als symbolen van identiteit? Wat zien cultuurchristenen terug in het christendom? Waardoor voelen zij zich aangesproken? We hebben gezien bij Bly dat we worden overspoeld door informatie waardoor we gedesensitiseerd zijn geraakt voor symboliek. De overvloed van informatie maakt de wereld ook complex. Door verschillende experts die in de Tegenlicht-aflevering worden opgevoerd wordt de sterkere complexiteit van deze wereld aangewezen als een verklaring van het stijgende conservatisme. De koppeling die we kunnen maken richting de tradities van het cultuurchristendom is gelegen in het ontduiken van die complexiteit. De christelijke tradities worden voorgesteld als simpele verhalen: een goedheiligman komt een keer per jaar langs met knechten op zijn boot om pakjes uit te delen aan kinderen die goed zijn geweest, terwijl kinderen die stout zijn geweest de roe krijgen. Een onschuldig kinderfeest, zoals deelnemers aan het pietendebat dikwijls claimen.

Het conservatisme biedt als het ware een zekere geborgenheid in een onzekere wereld. De film Sorry We Missed You (2019) laat op een mooie manier zien hoe de precaire situatie voor veel werkende lieden op dit moment is vormgegeven. De hoofdpersoon wordt eigen baas in dienst van een bedrijf. Het idee om eigen baas te zijn is aanlokkelijk, maar op het moment dat je als eigen baas alsnog in dienst bent van een bedrijf ben je overgeleverd aan de grillen van dat bedrijf. In dit geval specifiek aan de grillen van de technologie die deze eigen baas dicteren om zijn werk binnen gestelde tijden te doen zonder enige mogelijkheid om van die tijden af te wijken omdat er dan iemand klaar staat om zijn werk over te nemen. Het is een wereld van onzekerheid: je baan staat constant op het spel. Het is deze onzekerheid waar het conservatisme een antwoord op geeft.

Betekent het cultuurchristendom echter daadwerkelijk de herwaardering van de symboliek? Als conservatisme het cultuurchristendom biedt als een mogelijkheid om aan de onzekerheid van de wereld te ontsnappen, dan staat dit op gespannen voet met de complexiteit van Traditie met een kapitaal T.

De casus van het Sinterklaasfeest is hierbij een interessante. De discussie over zwarte Piet wordt voornamelijk gevoerd vanuit de overtuiging aan de ene kant dat er sprake is van een karikatuur van de zwarte mens, terwijl de conservatieve kant voornamelijk blijft hangen in de these dat een kinderfeest niet kan kwetsen en dat mensen die niet de intentie hebben om te kwetsen derhalve ook niet zullen kwetsen. Wat beide kanten lijken te missen is de gelaagdheid die in het opgevoerde spel ten tonele wordt gebracht.

Je hebt te maken met een heer en zijn knecht, wat een thema is dat op veel punten in de literatuur terug te vinden is. Denk aan Don Quichot en Sancho Panza, maar ook aan Frodo Balins en Sam Gewissies of Sherlock Holmes en dr. John H. Watson. Wat voor al deze meesters geldt is dat zij de superieure lijken in vergelijking met de knecht, maar de knecht heeft juist vaak een beslissende rol te vervullen. Het verhaal van Sinterklaas is geen uitzondering: hoewel Sinterklaas het grote boek heeft zijn het de pieten die er uiteindelijk voor zorgen dat de cadeaus belanden waar ze zouden moeten wezen. De heer en zijn knecht verwisselen van rol en dient zo tot een bezinning op wat het betekent om heer te zijn. Vervolgens is de kleur ook onderdeel van de klassieke licht versus donker symboliek. Waar licht vaak wordt geassocieerd met het goede en donker met het slechte, worden de rollen hier ook omgedraaid. Waar de nacht normaal gesproken angst inboezemt is het hier de persoon die lijkt op de nacht die het plezier komt brengen. Zo kunnen we dus met het verhaal van Sinterklaas concluderen dat symbolisch gesproken er niets mis is met zwarte Piet, in de zin dat er geen onderdanigheid vanuit gaat en er dus geen sprake is van een negatief stereotype. Hier moet wel worden opgemerkt dat zwarte Piet dus niet zo wordt ervaren, maar de karikatuur wordt vooral op de oppervlakte opgemerkt.

Het hedendaagse conservatieve verhaal blijft dus op het gebied van traditie aan de oppervlakte steken. Het biedt vooral een troostend perspectief van simpele waarheden die geponeerd kunnen worden ten overstaan van andere simpele waarheden. Door zich met religie te associëren lijkt het diepgang te geven, maar de diepgang ontbreekt.

The Young Pope als beeld van conservatisme
Kunnen we daarom concluderen dat conservatisme in al haar facetten geduid moet worden als een enigszins treurige poging om traditie nieuw leven in te blazen? De serie The Young Pope laat zien dat het ook anders kan. The Young Pope vertelt het verhaal van een kardinaal die door bijzondere omstandigheden om een jonge leeftijd paus wordt. Waar veel series het conservatieve christendom vaak omvormen tot een lyriek op het liberalisme, proef je in deze serie respect voor religiositeit. Hete hangijzers als het kindermisbruik en het homohuwelijk worden niet gebruikt om de kerk af te doen als een belachelijk instituut, maar op een respectvolle manier behandeld.

Het verhaal gaat dat deze jonge paus in plaats van zichzelf direct bekend te maken aan het publiek, interviews afslaat en lang wacht met zichzelf bekend maken aan de kardinalen als de nieuwe paus. Hij verbiedt zijn omgeving om foto’s van hem te maken. Hij wilt het mysterie van de kerk bevorderen. Paradigmatisch voor deze houding is een toespraak in de vijfde episode waar hij zijn plannen voor de kerk uiteenvouwt. Hij geeft deze toespraak in de Sixtijnse Kapel, waar hij op een zetel is binnengelopen uitgedost in alle benodigde rituele kledij nodig voor een paus. Dit in zichzelf overdonderd de kijker reeds met aaneengeregen symboliek en dit past ook bij wat er in de toespraak naar voren komt. Hij stelt dat de kerk er is voor God en niet voor de mens. “Brother cardinals, we need to go back to being prohibited / Inaccessible and mysterious / That’s the only way we can once again become desirable / That is the only way great love stories are born.” (The Young Pope s01e05) Deze paus promoot een weg voor het katholicisme die betekent dat ze haar weg terug zoekt naar de symboliek.

Hier spreekt een conservatisme, een orthopraxie, die niet getuigt van oppervlakkigheid. De geborgenheid die wordt gevonden bij het simpele cultuurchristendom verdwijnt bij de opgave van deze symbolische missie. Hier wordt geen blad voor de mond genomen, maar een pleidooi gegeven voor radicale overgave aan een mysterie. Als we het huidige conservatisme willen begrijpen, dan zien we hier een verhaal dat de x markeert op de schatkaart van het traditionele denken. Althans, de conservatieve jongeren die op zoek zijn naar echte diepzinnigheid maar afgescheept worden met een oppervlakkig idee over traditie en cultuur vinden in deze serie hun schatkist.

Opmerkelijk voor de hoofdpersoon en een centraal thema binnen deze serie is zijn eigen ontvadering: hij is opgegroeid als wees in een katholiek weeshuis en had een non als pleegmoeder. We zien tijdens de serie hoe hij worsteld met het feit dat zijn ouders hem hebben achtergelaten, maar we zien ook dat hij zijn kracht put uit de kerk. Wanneer Bly en Koerselman dus een ontvadering diagnosticeren binnen de huidige maatschappij, dan ligt er binnen de kerk een vaderrol voor het grijpen. We hebben immers te maken met Onze Vader, Die in de hemelen zijt (Uw Naam worde geheiligd, Uw Koninkrijk kome, etc. etc.). De houding waarin deze paus bidt getuigd ook van de verticaliteit waarnaar men tegenwoordig op zoek is. Hij kijkt omhoog en doet zo een appel op die vader.

De these dat afwezigheid doet begeren is geïnspireerd door de afwezigheid van zijn eigen ouders. Maar God zelf maakt ook Zijn aanwezigheid niet ten allen tijde duidelijk. Op een gegeven moment zegt de paus dat hij niet in God gelooft, terwijl de kijker reeds enkele daden van hem heeft gezien die doen vermoeden dat er een goddelijke macht in het spel was. Het is in ieder geval duidelijk dat de paus twijfelt, maar wel verlangt en vertrouwt op hetgeen hij niet kan zien. Misschien gelooft hij niet in God zoals kerkgangers geloven in God, maar hij gelooft wel in een Kracht. Hij gelooft in een Symbool. Hij gelooft in de Traditie. Hij gelooft in het Geloof.

Het is deze sensibiliteit die ontbreekt in het hedendaagse conservatisme. Als traditie meerdere levels heeft dan is het hedendaagse conservatisme bij level twee beland, terwijl de Grandmaster van Traditie een aantal deuren verder opwachting maakt om meester gemaakt te worden. In Genesis 32:24-32 valt te lezen dat Jakob zijn transformatie maakt tot Israël nadat hij met een ongeïdentificeerde Man vecht. Hij komt de naam niet te weten, ook niet nadat hij heeft gevraagd naar de naam, want de Man antwoord met een vraag. Hij doet een beroep op de impliciete kennis van Jakob. Het is deze impliciete kennis die Mees legt in de Traditie en het is deze impliciete kennis die het hedendaagse conservatisme nog niet heeft ontdekt.

Formulering van een antwoord
We hebben onszelf aan het begin de vraag gesteld wat het betekent om conservatief te zijn in de 21e eeuw. Vanuit de diagnose van de ontvadering kunnen we destilleren dat de hedendaagse conservatieve beweging de probleemstelling aan haar kant heeft staan. Het biedt een antwoord op een vraag die minder snel door andere stromingen beantwoord zal worden. Tegelijkertijd is het hedendaagse conservatisme net zo goed oppervlakkig als het gedachtegoed wat voor de ontvadering heeft gezorgd. Het hedendaags conservatisme gaat gebukt onder een schijnverticaliteit met mooie sprookjes zonder dat de symboliek daadwerkelijk pakt.

In zoverre het hedendaags conservatisme een hang is naar een simpele wereld, een ontsnappen is uit de complexiteit, is de allure begrijpelijk, maar de stroming is te zwak om ook daadwerkelijk een oplossing te bieden voor de symbolische leegte die onze samenleving plaagt. Om te ontsnappen uit de symbolische leegte zal het hedendaags conservatisme verder moeten gaan dan louter het uitspreken van een liefdesverklaring aan het cultuurchristendom. Ze zal zich moeten gaan verdiepen in dat christendom. Wat ze dan gaat treffen is moeilijk te voorspellen, maar het kan zijn dat deze verdieping een grotere worsteling is dan de complexiteit die onze huidige tijd treft.

[1] Een interessant artikel in dit kader is 4chan: The Skeleton Key to the Rise of Trump die beschrijft hoe dit forum een belangrijke rol heeft gespeeld in de winst van Trump.

Literatuur
Bly, R. (1996). The Sibling Society. Penguin
Mees, G. H. The Revelation in the Wilderness: Book of Signs (vol.3). Geraadpleegd via https://medium.com/the-revelation-in-the-wilderness/tagged/signs

Dit essay is geschreven in het kader van Symbolisch Leven van Ad Verbrugge (c.s.) in de MA Filosofie van Cultuur en Bestuur aan de Vrije Universiteit te Amsterdam