Over het effect van sociaal-economische, digitale en culturele ontwikkelingen op de leeshouding in Nederland
“Lees je bijbel, bidt elke dag”
Inleiding
Er voltrekt zich een stil drama af onder de Nederlandse jongeren. Het aantal laaggeletterden is gestegen van 17,9 procent in 2015 naar bijna een kwart in 2018, zo is te lezen in het meest recente PISA-onderzoek. Tot 2012 was de leesvaardigheid onder jongeren stabiel, maar vanaf dat moment heeft zich een daling ingezet die uiteindelijk ervoor heeft gezorgd dat de score van Nederland voor het eerst onder het OESO-gemiddelde ligt. Deze ontwikkeling was niet terug te zien bij andere landen, dus de verklaring voor deze ontwikkeling moet binnen Nederland gezocht worden. Wat is er in Nederland gebeurt dat kan verklaren dat de leesvaardigheid en leesbereidheid zo achteruit is gehold? Het beantwoorden van deze vraag is complex: elk verhaal van iedere leerling bevat meerdere lagen en redenen waarom deze leerling op het laagste leesniveau is blijven steken. Het kan zijn dat iemand genoodzaakt is om mantelzorg te verlenen waardoor de tijd die kan worden besteed aan school achteruit gaat: een slachtoffer van de participatiesamenleving. Het kan zijn dat iemand opgroeit in een gezin dat Nederlands niet als eerste taal heeft waardoor het extra lastig wordt om van huis uit gestimuleerd te worden om in het Nederlands te denken en te schrijven. Het kan zijn dat iemand vooral geniet van de internationale cultuur en dus vooral Engelse films en series kijkt en luistert waardoor er weinig geoefend wordt met de moedertaal. Met enkel individuele verhalen komen we echter niet verder.
De hypothese die ik wil onderzoeken is dat secularisatie heeft bijgedragen aan de ontlezing in Nederland. Secularisering is een cultureel proces en wat ik hier naar voren breng is dat cultuur en onderwijsprestaties gekoppeld zijn. Vaak wordt er op het gebied van verschillende onderwijsprestaties gewezen op sociaal-economische factoren: waren je ouders hoog opgeleid, was er de (financiële) ruimte om ongedwongen naar school te gaan? De laatste tijd is er ook aandacht voor discriminerende factoren in het onderwijs waarbij niet-westerse Nederlanders al dan niet bewust worden tegengewerkt. Een factor die echter onderbelicht blijft in deze kwestie is de cultuur: kan cultuur een rol spelen bij onderwijsprestaties en op welke manier? De ontlezing binnen Nederland is hierbij een geschikte casus om deze these te onderzoeken.
Wat is secularisatie?
Allereerst is het belangrijk om neer te zetten wat er bedoeld wordt met secularisatie. In de meest bekende betekenis betekent secularisatie het proces waarbij religie langzamerhand verdwijnt uit de samenleving. Uit een onderzoek van CBS in 2018 blijkt dat “het aandeel personen van 15 jaar en ouder [in Nederland] dat zegt tot een godsdienstige groepering te behoren, in 2017 verder [is] afgenomen tot iets minder dan de helft (49,3 procent).” Dit gegeven hoeft echter niet te betekenen dat het fenomeen religie ook verdwijnt. Onder leiding van de hoogleraren André van der Braak (boeddhistische filosofie in dialoog met overige levensbeschouwelijke tradities) en Manuela Kalsky (Edward Schillebeeckx-leerstoel voor theologie en samenleving) wordt er aan de Vrije Universiteit onderzoek gedaan naar het fenomeen van meervoudige religiositeit (ofwel multiple religious belonging). Een van de bevindingen uit dit onderzoek is dat een hoop Nederlanders zich niet tot slechts één groepering rekenen, maar elementen uit verschillende religies doorleven in de praktijk. Wanneer we dus spreken over secularisatie, dan is het beter om te spreken over de afname van georganiseerde religiositeit.
Wanneer we de these onderzoeken in hoeverre secularisatie bijdraagt aan de ontlezing in Nederland, dan is het de georganiseerde religie die we inderdaad als uitgangspunt nemen. Multiple religious belonging is een fenomeen dat vooral bijdraagt aan het formeren van een identiteit, een antwoord op de vraag wie iemand is. Deze onderneming is vooral relevant voor het individu, terwijl een leerproces betrekking heeft op ten minste een leraar en een leerling. Een leerproces vraagt dus om een gemeenschap waar bij multiple religious belonging de gemeenschap ontbreekt. Georganiseerde religie is daarentegen, zoals het begrip als suggereert, georganiseerd. Het betekent dat georganiseerde religie instituten heeft zoals een kerk waar actief vorm wordt gegeven aan de gemeenschap op een frequente basis.
De grip van georganiseerde religie op de Nederlandse samenleving is sterk achteruit gegaan: “In 1971 ging nog 37 procent van de volwassen bevolking regelmatig – minstens eens per maand – naar een gebedsdienst. In de periode 1997–1999 was dit afgekalfd tot 23 procent, waarna het verder terugliep. Volgens de cijfers van de EBB bleek 17,9 procent van de bevolking in 2010 regelmatig naar de kerk, moskee of synagoge te gaan, in 2015 was dit 16,4 procent.” Op dit vlak is Nederland dus inderdaad geseculariseerd.
Wat is ontlezing?
Wat wordt er vervolgens bedoeld met ontlezing? Allereerst is er sprake van een toename in laaggeletterdheid, zoals we reeds hebben geconstateerd. In de kamerbrief over de aanpak van laaggeletterdheid van 2020 tot 2024 wordt gesproken “over laaggeletterdheid wanneer de taal- en/of rekenvaardigheid van een volwassene zich bevindt onder het niveau van een startkwalificatie. Dit is het eindniveau van mbo-niveau 2.” Wanneer dus gesproken wordt over laaggeletterdheid worden zowel taal als rekenen samengenomen. Voor de these die in dit onderzoek centraal staat is enkel de taalcomponent van belang.
De ontlezing omvat meer dan enkel de stijging van laaggeletterdheid. Er zijn niet enkel relatief meer mensen die wat lezen betreft niet voldoen aan een startkwalificatie, de algemene leesvaardigheid is eveneens gedaald. Waar Nederlandse leerlingen nu een gemiddelde leesvaardigheidsscore van 485 hebben, was dit in 2003 nog 513. Leesvaardigheid wordt hierbij door PISA omschreven als “het begrijpen van, gebruiken van, evalueren van, reflecteren op en omgaan met teksten om je doelen te bereiken, je kennis en potentieel te verruimen en deel te nemen aan de maatschappij.” Het gaat hier dus om teksten in brede zin.
Een laatste belangrijke element wat een rol speelt bij ontlezing is het leesplezier. Naar aanleiding van de PISA scores uit 2018 staat in een rapport te lezen: “Wanneer de leesplezierscores op een ranglijst geplaatst worden, staat Nederland zelfs helemaal onderaan (zowel in 2009 als in 2018): Nederlandse leerlingen ervaren minder plezier in lezen dan leerlingen uit alle andere deelnemende landen.” Vervolgens blijkt dat waar in 2009 nog 54% zei alleen te lezen als het moet is dat in 2018 gestegen tot 63% en een vergelijkbare stijging zie je als het gaat om de vraag of men alleen leest om informatie op te zoeken: van 51% naar 59%. Er is dus sprake van een stijging als het gaat om aantal mensen dat geen leesplezier ervaart.
Nederland heeft dus te maken met een groeiend aantal laaggeletterden, een algemene daling wat betreft leesvaardigheid en wat betreft het leesplezier. Dit scharen we voor dit onderzoek allemaal onder de term ontlezing.
De relatie tussen armoede en ontlezing
We hebben nu geconstateerd dat er ontlezing is, de vraag is nu hoe het komt dat we met ontlezing te maken hebben. Als eerste kan er geconstateerd worden dat wanneer het gaat om laaggeletterdheid er een relatie is met armoede, maar “moeilijker te duiden is hóé deze factoren gerelateerd zijn; wat de invloed van armoede op taalvaardigheid is.” In een rapport over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede wordt geconstateerd dat het aannemelijk is dat armoede laaggeletterdheid kan veroorzaken. Arme mensen wonen doorgaans in arme wijken en hun kinderen komen daardoor niet in een stimulerende omgeving terecht. Bovendien hebben arme mensen niet de middelen om bijscholing te verzorgen voor hun kinderen indien ze dat nodig hebben. (Christoffels et al., 2016)
In dit kader is het relevant om op te merken dat de causaliteit vanuit armoede naar laaggeletterdheid met name gedreven wordt door de wijze waarop de ouders een positieve leesomgeving voor hun kinderen creëren. Buckingham et al. (2013) constateren dat sociaal-economische status een construct is die als proxy fungeert voor dit soort variabelen.
Maar, als armoede een verklarende factor zou zijn voor de stijging van laaggeletterdheid in Nederland, is er dan sprake van een stijging van armoede in Nederland? Integendeel! Uit een rapport van SCP blijkt dat de armoede in Nederland weliswaar in 2013 een piek bereikte, maar sinds die tijd is er sprake van een dalende trend. Hoewel armoede dus voor een gedeelte kan verklaren waarom er laaggeletterden zijn in Nederland, kan het niet verklaren waarom het aandeel laaggeletterden zo is gestegen in Nederland. Er moet dus gezocht worden naar andere verklaringen die recht doen aan de unieke ontwikkeling in Nederland.
Bovendien heeft armoede enkel effect op laaggeletterdheid, maar is armoede geen voorspeller voor leesplezier of de algemene daling van leesvaardigheid in Nederland. Armoede verklaard slechts een deel, we zijn op zoek naar de verklaring voor het geheel.
Digitalisering als verklaring voor ontlezing
Een ontwikkeling waar Nederland de afgelopen jaren onomstotelijk mee te maken heeft gehad, is de digitalisering. Nederland is op dit vlak ook redelijk uitzonderlijk: binnen de EU heeft Nederland samen met Denemarken, Zweden en Finland de meest geavanceerde digitale economie. In het Digital Economy and Society Index (DESI) rapport uit 2018 staat te lezen dat “Nederland op de vierde positie staat van de 28 EU-landen met slechts een 0.02 score verwijderd van de tweede positie. Het land kende een snellere vooruitgang dan het EU-gemiddelde, de andere landen overtreffend in alle DESI-dimensies, terwijl ze haar positie verbeterde in twee dimensies vergeleken met het jaar daarvoor. Nederland blijft de Europese leider op het gebied van connectiviteit met een hoogwaardige, alomtegenwoordige digitale infrastructuur. [eigen vert.]”
Kan deze digitalisering de ontlezing verklaren? Er wordt nogal eens beweerd dat de opkomst van digitale media ervoor heeft gezorgd dat de beeldcultuur centraal komt te staan. In het rapport Lees! Een oproep tot een leesoffensief van de Raad voor Cultuur (2019) is te lezen dat jongeren volop korte teksten lezen op hun smartphone middels apps als Whatsapp, maar het zogeheten ‘diepe’ lezen wordt veel minder gedaan. Uit een onderzoek van Naseri en Noruzi (2019) blijkt dat de digitale omgeving inderdaad effect heeft op de soort teksten die gelezen worden. Zo wordt er meer nieuws en algemene kennis geabsorbeerd, maar het heeft geen impact op het lezen van religieuze en literaire teksten. Uit onderzoek van Liu (2005) blijkt eveneens dat digitalisering effect heeft op ons leesgedrag. Er wordt meer selectief gelezen, terwijl men minder de diepte ingaat. Digitalisering kan dus een verklarende factor zijn.
Echter, als we kijken naar de landen waarmee we in de top staan als het gaat om digitalisering, dan vinden we daar Scandinavische landen als Denemarken en Zweden. Het is algemeen bekend dat deze Scandinavische landen het wat betreft de PISA-scores steevast beter doet en ook in 2018 scoren deze landen significant hoger dan Nederland als het gaat om leesvaardigheid. Wanneer in deze landen de digitalisering net zo hard, zo niet harder is gegaan in vergelijking met Nederland, waarom vind je daar dan geen ontlezing? Digitalisering is dus niet dé verklarende factor.
De relatie tussen cultuur en ontlezing: migranten
De verklaring voor ontlezing is niet te vinden in veranderende sociaal-economische factoren, de verklaring is eveneens niet te vinden in de groeiende digitalisering, dus nu zijn we aangekomen bij cultuur als verklarende factor. De vraag die nu voorligt is of cultuur invloed heeft op het onderwijs en dan specifiek het leesgedrag. Het voordeel van een multiculturele samenleving is dat je in een land de prestaties na kan gaan van verschillende culturen. Je kan de prestaties van verschillende niet-westerse groepen naast elkaar leggen en kijken of er verschillen tussen zitten.
Allereerst dient opgemerkt te worden dat opgroeien in Nederland wanneer Nederlands niet je eerste taal is of je ouders Nederlands niet als eerste taal hebben niet bevorderend is voor de taalprestaties. Over het algemeen doen migranten het daarom slechter dan de autochtone bevolking. Waar we hier echter naar willen kijken is de prestaties van verschillende migrantengroepen. De gedachte is dat je met een ander land ook te maken hebt met een andere cultuur. Als we dus kijken naar de prestaties van groepen op school die een andere achtergrond qua land hebben dit verklaard kan worden door de andere culturele bagage die meegenomen wordt.
Het CBS heeft een langdurig onderzoek gedaan waarbij verschillende asielmigranten werden gevolgd tijdens hun schoolcarrière. De bevindingen fungeren als beschrijvend en geven verder geen verklaring, dus de verklaring zullen we zelf moeten aandragen. Uit dat onderzoek blijkt dat Afghaanse en Iraanse asielmigranten relatief het vaakst naar het vwo gaan, terwijl migranten uit Somalië en andere Afrikaanse landen van onder de Sahara relatief het vaakst naar het vmbo zijn gegaan.
Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). In het rapport Gevlucht met weinig bagage (2017) waarin gekeken wordt naar de situatie van Somalische Nederlanders staat te lezen dat “het verschil met andere migrantengroepen aanzienlijk [is]: Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn gemiddeld eveneens lager opgeleid dan autochtone Nederlanders, maar het aandeel opgeleiden op hbo-/wo-niveau onder deze groepen ligt bijna tweemaal zo hoog als onder Somalische Nederlanders (resp. 16% en 13% tegen 8%). Het aandeel dat maximaal basisonderwijs heeft gevolgd onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders ligt met respectievelijk 32% en 37% aanzienlijk lager dan onder Somalische Nederlanders.”
Wanneer vervolgens specifiek gekeken wordt naar de taalbeheersing dan moeten er wat kanttekeningen gemaakt worden bij dit beeld. Aangezien de Somalische Nederlanders over het algemeen eerste generatie migranten zijn, is het volgens het SCP niet verrassend dat deze groep meer moeite heeft met het Nederlands. Echter, “de taalbeheersing van Somalische Nederlanders van de eerste generatie blijft wel achter bij die van bijvoorbeeld Marokkaanse Nederlanders van de eerste generatie.”
Deze situatie voor Somalische Nederlanders is niet altijd zo geweest. “De vroegere asielmigranten, die voor 1998 kwamen, zijn gemiddeld hoger opgeleid dan de asielmigranten die later arriveerden.” Een verklaring die hiervoor wordt gegeven is het zogeheten selectie-effect, wat betekent dat “de beter gesitueerden eerder [vluchten] dan degenen met een minder gunstige uitgangspositie.”
Het lijkt er in dit geval op dat de slechte positie van Somalische Nederlanders eerder verklaard kan worden door sociaal-economische omstandigheden dan door de culturele bagage die wordt meegenomen. Als we kijken naar taalbeheersing dan is de positie van Somalische Nederlanders vergelijkbaar met andere eerste generatie migranten. Wanneer er verschil te zien is tussen Somalische en Marokkaanse Nederlanders dan kan dat verschil verklaard worden aan de hand van het selectie-effect. Zo lijkt het alsof cultuur toch geen verklarende factor is. Tegelijkertijd kan het culturele effect ook niet worden uitgesloten. Sociaal-economische factoren verklaren de slechte positie van Somalische Nederlanders, maar hebben we met de sociaal-economische factoren ook de goede positie van Afghaanse en Iraanse Nederlanders verklaard? Kunnen we in hun gevallen de situatie ook middels het selectie-effect verklaren of is er wat anders aan de hand?
Een belangrijke stem wanneer we kijken naar de verschillen in cultuur als het gaat om onderwijs in verschillende landen is de dit jaar overleden Nederlandse organisatiepsycholoog Geert Hofstede. Hij heeft een model gecreëerd om verschillende culturen op een aantal indicatoren (of dimensies) met elkaar te vergelijken. Er zijn er uiteindelijk zes geformuleerd. De eerste is de machtsafstand, wat gaat over de acceptatie van hiërarchie. Een land als Nederland is vrij vlak wat betreft hiërarchie en heeft daarom een lage machtsafstand. De tweede is de as van individualisme versus collectivisme, waarbij het draait om de vraag of personen in de samenleving zichzelf meer zien als een ‘ik’ of een ‘wij’. De derde is de as van masculien versus feminien, samenlevingen waar de eerste centraal staan waarderen eerder krachtige daden terwijl in samenlevingen waar het tweede centraal staat men eerder consensus waardeert. De vierde is de mate van onzekerheidsafkeer, waarbij de vraag is in hoeverre een samenleving kan leven met onzekerheden. De vijfde gaat om lange versus korte termijn oriëntatie, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin een samenleving opteert voor tradities en veranderingen. De laatste is de as van toegeeflijkheid versus terughoudendheid, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin een samenleving het toestaat om jezelf ‘even lekker te laten gaan’.
Het model van Hofstede sluit mooi aan op het sedimentatiemodel van Van den Brink, die hij heeft uitgewerkt in zijn essay Heilige Geest: Een Essay over Aard en Wording van de Menselijke Natuur. Hierin stelt Van den Brink dat de menselijke natuur, die hij definieert als “het gebied van vaardigheden en voorkeuren die uit onze voorgeschiedenis afkomstig zijn, die tot op heden doorwerken en die bij verreweg de meeste mensen voorkomen,” naar analogie met sedimentatie is gevormd door die voorgeschiedenis. Dat wil zeggen dat de mens in zichzelf nog steeds de primaat kan herkennen, maar ook de nomade, de boer en de erfenis van enkele grote beschavingen.
De as van collectivisme en individualisme die Hofstede in zijn model omschrijft kan getypeerd worden als een spanning tussen de primaat en de westerse beschaving in onszelf. Primatoloog De Waal schrijft over de westerse beschaving dat deze “een oude liefdesverhouding met de persoonlijke onafhankelijkheid [koestert].” Het is deze liefdesverhouding die als individualisme gekarakteriseerd kan worden, waar het relationele model dat De Waal voorstaat meer richting het collectivisme opgaat.
Deze spanning zien we ook terug in wat Van den Brink in het kader van zijn boek Ruw Ontwaken uit een Neoliberale Droom (2020) heeft getypeerd als het midden zoeken tussen supermarkt Amerika en superstaat China. De supermarkt Amerika heeft een hoge nadruk op het individu, terwijl de superstaat China een hoge nadruk legt op het collectief. We zien dus dat het model van Hofstede aansluit op het sedimentatiemodel van Van den Brink.
Hofstede heeft in 1986 een paper geschreven waarin de eerste vier dimensies van zijn model worden gerelateerd aan lesgeven en leren. Voor collectivistische samenlevingen geldt dat er meer aandacht is voor traditie, terwijl individualistische samenlevingen meer nadruk leggen op datgene wat nieuw is. Nederland scoort vrij hoog op het vlak van individualisme, waarbij je dus kan verwachten dat er meer trek is voor datgene wat nieuw is. Dit zien we terug in de mate waarin Nederland is gedigitaliseerd. Zoals we hebben gezien is Nederland veel sneller en sterker gedigitaliseerd dan andere EU-landen en dat had niet gekund in een samenleving waarin het nieuwe met angstige ogen wordt bekeken.
Een ander kenmerk van collectivistische samenlevingen is het belang dat wordt gehecht aan de prestige die gepaard gaat met het onderwijs, waarbij het onderwijs bijdraagt aan de sociale klasse waar je bij gaat horen, terwijl individualistische samenlevingen onderwijs eerder zien als een manier om de economische waarde te vergroten. Als individualistische samenleving geeft Nederland inderdaad meer om de economische waarde van het onderwijs dan om de prestige die het met zich meebrengt. De VVD, die al meerdere verkiezingen achter elkaar de grootste politieke partij van Nederland is, heeft in 2016 zelfs een voorstel gedaan om enkel nog nuttige opleidingen aan te bieden.
Als we binnen dit model vervolgens kijken naar Iran, dan zien we dat Iran hoog scoort op het collectivisme. We hebben gezien dat Iraanse Nederlanders over het algemeen een goede positie hebben als het aankomt op onderwijs. We hebben ook gezien dat een collectivistisch model onderwijs ziet als prestige. We zouden dus kunnen concluderen dat Iraanse Nederlanders een goede positie wat betreft onderwijs hebben verworven omdat ze onderwijs als een prestigieus project zien in plaats van een economische investering.
Bij een gesprek op café Weltschmerz [toen dit medium nog geen complotwappies uitnodigde] tussen socioloog Eric C. Hendriks en Europeanist en filosofiestudent Sujet Shams vertelt laatstgenoemde over de Iraanse cultuur waarin “onderwijs bijna je bestaansrecht is, zo belangrijk is het.” Dit bevestigt het geschetste beeld van Iran en kan verklaren waarom Iraanse Nederlanders het zo goed doen als het op onderwijs aankomt.
De relatie tussen cultuur en ontlezing: bijzonder onderwijs
Een andere manier waarop we kunnen kijken naar de wijze waarop cultuur het onderwijs beïnvloed is door te kijken naar de prestaties van bijzondere scholen in vergelijking met openbare scholen. In Nederland is het onderwijs middels artikel 23 van de grondwet geregeld. Het tweede lid garandeert de vrijheid van het onderwijs en het zevende lid garandeert de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Dit betekent dat wanneer een stichting volgens een bepaalde richting onderwijs wilt geven, deze stichting erop kan rekenen dat de overheid het onderwijs van deze stichting bekostigd. Er is vervolgens sprake van algemeen bijzonder onderwijs en confessioneel bijzonder onderwijs. Onder de eerste vallen bijvoorbeeld Montessorischolen en Daltonscholen, onder die tweede vallen bijvoorbeeld Islamitische en Protestantse scholen.
Driessen et al. (2017) hebben onderzoek gedaan naar de vraag of er verschil zit tussen openbaar en bijzonder onderwijs als wordt gekeken naar cognitieve opbrengstmaten. “Hoewel protestantse en katholieke in eerste instantie wat beter lijken te presteren op de cognitieve opbrengstmaten dan openbare scholen, blijkt dat nadat rekening is gehouden met de samenstelling van de leerlingenpopulaties er geen verschillen in opbrengsten meer resteren. De hypothese dat deze twee categorieën bijzondere scholen beter presteren dan openbare scholen dient daarmee te worden verworpen.” Vervolgens constateren ze echter ook dat “deze constatering niet geldt voor islamitische scholen. De meeste van deze scholen hebben lage bruto scores (…) Wanneer echter de netto opbrengsten worden bestudeerd, dan blijkt dat islamitische scholen de grootste toegevoegde waarde bij hun leerlingen weten te realiseren.” Critici wijzen erop dat deze stap van bruto naar netto niet gelegitimeerd is en dat je juist moet kijken naar de bruto scores, maar in dat geval betekent dit dat confessioneel bijzonder onderwijs hoger scoort dan openbaar onderwijs. Bij de netto scores geldt dat ook, alleen dan slechts voor een deel van het confessioneel onderwijs, te weten het Islamitische bijzonder onderwijs.
Tegelijkertijd wordt wel vermeld dat “uit internationaal onderzoek een tendens naar voren [lijkt] te komen dat bijzondere scholen (i.c. religieuze scholen) wat beter presteren dan openbare niet-religieuze scholen.” Het feit dat het protestantse en katholieke onderwijs wanneer het de netto opbrengsten betreft niet onderdoet voor de openbare scholen, zou verklaard kunnen worden aan de hand van secularisatie. Het is met name binnen de christelijke gemeenschap dat zich in Nederland een sterk proces van secularisatie heeft voorgedaan, maar zoals de auteurs terecht opmerken is het aandeel bijzonder onderwijs als gevolg hiervan niet geslonken. Het bijzonder onderwijs is zelf als het ware geseculariseerd.
Ik heb zelf onderwijs genoten op een protestantse basisschool en vervolgens op een christelijke middelbare school en waar bij de eerste school nog sprake was van een verplichting tot het leren van Psalmen, was er bij de tweede school slechts sprake van enkele vieringen af en toe. Het is vergelijkbaar met de wijze waarop tijdens een zaak waarbij de Stichting Katholieke Universiteit (SKU) de Bisschoppenconferentie had gedaagd de katholieke identiteit van de Radboud Universiteit ter sprake kwam. Een verslag hierover tekent het volgende op: “”Nog altijd openen wij promoties en plechtigheden met een gebed. Daar staan wij voor,” zei voorzitter Wigboldus gevraagd naar de identiteit van de RU. Dat is mooie symboliek stelt de rechter vervolgens, maar doet de instelling ook ‘actief’ iets aan deze identiteit?”, Je kan je dus afvragen in hoeverre de denominatie nog een rol speelt bij katholieke en protestantse scholen indien er slechts symbolische handelingen worden gedaan in een verder geseculariseerd landschap. Buiten kijf staat dat de islamitische gemeenschap niet getroffen is door deze secularisatie, maar juist sterk inzet op haar identiteit.
Het artikel van Driessen et al. verwijst naar mogelijke verklaringen voor de goede prestaties van het bijzonder onderwijs en constateren dat de theorie van sociaal kapitaal het meest genoemd wordt. “Sociaal kapitaal behelst de normen met betrekking tot vertrouwen en wederkerigheid die voortkomen uit sociale netwerken. Bijzondere scholen worden volgens deze visie ondersteund door een functionele gemeenschap (community), waarbinnen deze kenmerken van sociaal kapitaal sterk vertegenwoordigd zijn (Hofman, Hofman, Guldemond, & Dijkstra, 1996 [zoals geciteerd in Driessen et al.]). Het vertrouwen binnen deze gemeenschappen schept voor ouders en leerkrachten de voorwaarde voor het uitwisselen van relevante informatie, bijvoorbeeld over de aard en kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast kunnen de betrokkenen hulp inschakelen vanuit de gemeenschap om de gezamenlijke doelen te realiseren, bijvoorbeeld bij huiswerk, hand-en-spandiensten op school en educatieve uitstapjes. Van groot belang bij dit alles is de gedeelde visie met betrekking tot de waarde van onderwijs en het nastreven van hoge prestaties. Zelfs wanneer de school een sterk diverse leerlingenpopulatie kent, is de verwachting dat de gemeenschappelijke kenmerken het realiseren van dergelijke doelen kunnen faciliteren.”
In het geval van geseculariseerde bijzondere scholen valt het effect van de functionele gemeenschap weg. De gemeenschap die je normaliter buiten school om ook in de kerk ziet op zondag is beperkt tot het ouderlijk treffen bij het schoolplein. Er kunnen natuurlijk onderlinge lijntjes ontstaan tussen ouders, maar een geseculariseerde school is toch voornamelijk geïndividualiseerd.
We kunnen dus concluderen dat cultuur van invloed is op de kwaliteit van het onderwijs dat genoten wordt, maar daarmee is de kous nog niet af. De specifieke relatie tussen secularisatie en ontlezing is nog niet gelegd. De geseculariseerde bijzondere scholen zouden kunnen verklaren waarom de leesvaardigheid achteruit is gehold, maar ze verklaren niet waarom het leesplezier is afgenomen.
Ik vertelde al eerder over mijn ervaring op de protestantse basisschool: de verplichting om Psalmen te leren. Dergelijke verplichtingen gelden op meerdere scholen en zorgen voor een zekere verhouding tot tekst. Dergelijke verplichtingen kunnen als vervelend worden ervaren op het moment dat deze worden opgelegd, maar het resultaat is positief. Aristoteles observeert in de Ethica dat “de meeste mensen, en vooral jonge mensen, vinden een matig en hard leven immers niet aangenaam. (…) eenmaal tot gewoonte gemaakt zullen ze niet langer pijnlijk zijn.” Hier stelt Aristoteles dat opvoeding pijn doet, maar dat opvoeding uiteindelijk tot plezier leidt in de activiteit waar de opvoeding op was gericht. Waar ik het leren van de Psalmen nog vervelend vond, is het lezen van teksten later plezierig gaan worden. Het leesplezier is aldus gestimuleerd en gecultiveerd.
Het mag geen verrassing heten dat ik deze ervaring heb met een protestantse basisschool. In een recensie van het proefschrift De vrucht van Bijbelsche opvoeding’ – Populaire leescultuur en opvoeding in protestants-christelijke gezinnen, circa 1880-1940 van Jacques Dane schrijft Gert J. Peelen in de Volkskrant (27 jun. 1997) over het verschil tussen de katholieke en protestantse leescultuur in de tijden dat Nederland nog niet geseculariseerd was. Er zijn wel pogingen ondernomen om katholieken aan het lezen te krijgen en zo geletterd te maken, maar protestanten lazen veel. Heel veel. “In met name het gereformeerde volksdeel, dat eind vorige, begin deze eeuw net als de katholieken in een hevige emancipatiestrijd was verwikkeld, werd juist gelezen dat de stukken er afvlogen.”
Wie de voorstelling Bij ons in de Biblebelt (2019) in het Museum Catharijneconvent heeft bezocht zal dit beeld ook kunnen bevestigen. Een van de ruimtes was volledig gewijd aan de verschillende boeken die op de biblebelt bewaard worden. Boeken zijn hier een vorm van prestige waarbij het een wereld van verschil is als je een hardgebonden binding met goudblad hebt of juist een meer vulgaire hedendaagse paperback. Natuurlijk bestaat de biblebelt nog steeds, maar de secularisering heeft zeker ook het protestantse smaldeel van de natie getroffen. Wanneer de secularisering een dergelijke cultuur treft, heeft dat ook effect op de leescultuur. Wie heeft er gehoord van ontkerkelijkte mensen die zondag Homerus erbij pakken?
Conclusie en discussie
We hebben gezien dat er sprake is van ontlezing in Nederland. Niet alleen is het aandeel laaggeletterden flink gestegen, het leesplezier is ook flink achteruit gehold. We hebben gezien dat armoede en digitalisering een rol spelen bij de ontlezing van Nederland, maar deze factoren hadden uiteindelijk niet de verklarende kracht om de unieke positie van Nederland te duiden. We hebben vervolgens gekeken naar de cultuur en aannemelijk gemaakt dat cultuur een rol speelt bij de verklaring voor ontlezing. Specifiek binnen de Nederlandse context is deze cultuur een proces van secularisering geweest, die waarschijnlijk het meest effect heeft gehad op de van oorsprong protestants kerkende mensen. Secularisatie als verklaring voor ontlezing is daarmee een valide hypothese.
Het vergt nader onderzoek om na te gaan of deze hypothese inderdaad kracht heeft. Er zou gekeken kunnen worden naar de prestaties op het gebied van leesvaardigheid in gemeenschappen die traditioneel protestants waren en dit karakter nu verloren hebben. Bovendien is deze hypothese geldig voor Nederland, maar geldt ze ook voor andere geseculariseerde landen? Scandinavische landen worden over het algemeen ook als sterk geseculariseerd gezien, maar zoals we hebben gezien doen deze landen het op het gebied van leesvaardigheid juist goed. De vraag is of de soort secularisatie van deze landen langs dezelfde lijn verloopt. Was er een protestantse leescultuur of is er altijd al een seculiere leescultuur geweest? De uitkomsten uit zo’n onderzoek kunnen van nut zijn voor de Nederlandse context. Wij kunnen leren van de stappen die zij anders hebben gezet op dit vlak.
De hypothese dat Nederland door secularisatie de ontlezing in is gegaan staat. Hiermee staat deze conclusie in een grotere kritiek op de protestgeneratie van de jaren ‘60. Robert Bly geeft in zijn Sibling Society aan dat deze generatie ervoor heeft gezorgd dat het superego, het regulatieve gedeelte van de cultuur, is onttroond en dat daarmee Traditie met een grote T ook is verdwenen. De protestantse leescultuur kan je als onderdeel van die Traditie zien. De onderdrukkende en verstikkende structuren waren het gedeelte van de Traditie die weg moesten, maar zoals we met Aristoteles hebben gezien is pijn niet los te denken van het opvoedingsproces. De protestgeneratie heeft het kind met het badwater weggegooid en nu zitten we met de gebakken peren, te weten: ontlezing.
Literatuur
Aristoteles (2019). Ethica (vert. C. Pannier & J. Verhaege) (p,329-330). Historische Uitgeverij.
Andriessen, I. & Gijsberts, Mérove & Huijnk, Willem. (2019). Gevlucht met weinig bagage: De leefsituatie van Somalische Nederlanders.
Bly, R. (1996). The Sibling Society. Penguin
Christoffels, I., Baaij, P., Bijlsma, I., & Levels, M. (2016). Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede (p.12). Expertisecentrum Beroepsonderwijs. ROA External Reports
Driessen, G., Agirdag, O., & Merry, M. (2017). Denominatie van de school, gezins- en schoolsamenstelling en onderwijsprestaties: Verschillen openbaar en bijzonder onderwijs in hun opbrengsten? (p.57). In: Pedagogiek, 37(1), (pp.47-61). DOI: 10.5117/PED2017.1.DRIE
Gubbels, J., van Langen, A., Maassen, N., & Meelissen, M. (2019). Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht. Enschede: Universiteit Twente. DOI: 10.3990/1.9789036549226
Hoff, S., B. van Hulst en B. Goderis (2019). De omvang van armoede. In: Armoede in kaart: 2019.
Hofstede, G. (1986). Cultural differences in teaching and learning. In: International Journal of Intercultural Relations Vol 10(3). DOI: 10.1016/0147-1767(86)90015-5
Liu, Z. (2005). Reading behavior in the digital environment: Changes in reading behavior over the past ten years. In: Journal of Documentation, Vol. 61 No. 6, pp. 700-712. DOI: 10.1108/00220410510632040
Naseri, Z. & Noruzi, A.(2016). The Effect of Digital Age on Youth Reading Habits and Practices. In: Research on Information Science and Public Libraries, vol. 22, n. 2, pp. 213-227. Geraadpleegd op 03-07-2020 via http://hdl.handle.net/10760/34220
OECD (2019). PISA 2018 Reading Framework (p.28). In: PISA 2018 Assessment and Analytical Framework. Paris: OECD Publishing. DOI: 10.1787/5c07e4f1-en
Raad voor Cultuur (2019). Lees! Een oproep tot een leesoffensief. Den Haag: Onderwijsraad
Van den Brink, G. (2018). Heilige Geest: Een Essay over Aard en Wording van de Menselijke Natuur (p.14). Valkof Pers.
Dit stuk is geschreven in het kader van Lijnen van een Filosofische Bestuurskunde 1 gegeven door prof. dr. Gabriël van den Brink in de MA Filosofie van Cultuur en Bestuur aan de Vrije Universiteit te Amsterdam